schip waren, uit dienst van de marine te ontslaan en wachtte nadere bevelen af. Een paar weken later kwam de constructeur-generaal der marine, Pieter Glavimans, uit Hellevoetsluis naar Brouwershaven. Met de scheepstimmerman A. van 't Hoff bekeek hij op 11 juni 1797 het schip. Het oordeel van beide heren was genuanceerder dan dat van de scheepstimmerlieden uit Zierikzee. Boven- en benedendeks konden zij weinig sporen van ontzetting vaststellen. De beschadigingen die zij aantroffen, dateerden naar hun mening van een eerdere datum. Zij vonden de schade buiten boord aanzienlijk. Volgens hen was duidelijk dat de koperen dubbeling (koperen platen die ter bescherming aan de scheepshuid waren gespijkerd) tot op de waterlijn was gaan werken. Ze vermoedden dat de vaste huid van het schip door het stoten op de zandplaat lek was geraakt. Zodra het schip in open water zou komen, zou sprake zijn van aanzienlijke lekkage. Omdat het schip in een laag modder van een paar voet lag, kon niet precies worden vastgesteld waar de lekkages zaten. Om alles precies te kunnen bekijken, moest het schip worden gekield of op zijn kant worden getrokken. Dan kon een opening in de dubbeling worden gemaakt om vast te stellen in welke staat de lassen van de kiel en de steven, alsook de stuiken waren. Zonder een dergelijk onderzoek achtten zij voortzetting van de reis naar Engeland te gevaarlijk. Bij gebrek aan materiaal en mankracht kon een dergelijk onderzoek niet in Brouwershaven worden gedaan. Glavimans wachtte nadere orders af in verband met de grote kosten die daarmee waren gemoeid. 28 /j /y Kr* Plattegrond van het dok in Hellevoetsluis met alle aangebrachte verbeteringen door J. Blanken voor de Raad der Marine van de Bataafse Republiek (Nationaal archief 4.MTSH, inv. nr. 952)

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2015 | | pagina 30