Hier loopt het spoor enige tijd dood. Ongetwijfeld heeft dat te maken met de desas treuze afloop van de slag bij Kamperduin, die op 11 oktober 1797 had plaatsgevonden en waarbij zeven grote Bataafse oorlogsschepen buit werden gemaakt of verlo ren gingen en duizenden Nederlandse zeelieden in krijgsgevangenschap raakten. Iets meer dan een jaar na het echec aan Kaap de Goede Hoop had de Bataafse marine een nieuwe zware klap te verwerken gekregen. Wat doen we met het schip Twee jaar later waren de rekeningen voor de berging nog steeds niet betaald. Op 22 januari 1799 schreef de rentmeester-generaal voor de domeinen van Zeeland beoosten de Schelde, het Uitvoerend Bewind. Van IJsselsteijn herhaalde het verzoek om betaling van een aantal openstaande rekeningen. Toen de Geertruida in april 1797 was gestrand en in slechte staat naar Brouwershaven vervoerd, had hij op grond van het strandreglement van 14 juni 1751 het Uitvoerend Departement (ud) van de provinciale raad van Zeeland meteen op de hoogte gesteld. Bij besluit van 27 april had het ud hem gemachtigd beslag te leggen op schip en lading als zekerheid voor betaling van de bergings- en andere kosten. Op grond van dat besluit had hij deurwaarder Nijs naar het schip gestuurd om een behoorlijke inven taris van de lading te maken. Hij had van de gelegenheid gebruikgemaakt kapitein Hendrik van der Hoeven een rekening van 579 pond te presenteren. Die was nog steeds niet betaald. De marine had een aantal mannen naar Brouwershaven gestuurd om de Geertruida naar Hellevoetsluis te vervoeren. De onder-equipagemeester A.P. Asmus van Hellevoetsluis had hem opdracht gegeven de goederen over te dragen, die hij in een pakhuis in Brouwershaven had laten opslaan. Van IJsselstein had Asmus laten weten dat hij niet wilde voldoen aan die opdracht, voordat zijn vordering was voldaan. Enige tijd later had Asmus hem laten weten dat hij nog even geduld moest hebben. Sindsdien had hij niets meer gehoord. De vissers die in 1797 bij de berging hadden geholpen en de leveranciers die de be manning van de Geertruida na aankomst in Brouwershaven van het nodige hadden voorzien, waren de werkelijke slachtoffers van het bureaucratische steekspel. Door de oorlog verdienden zij veel minder aan de vis en alle inkomsten uit andere werkzaamheden waren welkom. Zij zaten dus op betaling te wachten. Omdat de zaak muurvast zat, had de ontvanger A. de Lange besloten Asmus voor het gerecht te dagen om betaling te verkrijgen. Hij voegde het exploit bij. Wanneer de zaak niet werd afgehandeld, dreigde hij verwikkeld te raken in een kostbare en langdurige rechtszaak. Hij vroeg daarom opdracht het bedrag te voldoen. Dan zou hij meteen alle goederen vrijgeven. Anders vroeg hij opdracht op grond van het strandreglement de goederen publiekelijk te laten verkopen. Op 28 januari 1799 besloot het Uitvoerend Bewind zijn brief door te sturen naar de Agent van Marine voor advies. De stranding van het Engelse koopvaardijschip William langs de kust van Zeeland bracht enig schot in de zaak. Op 31 januari 1799 besloot het Uitvoerend Bewind naar aanleiding van een verzoek van de Agent van Marine om toestemming tot de verkoop van de goederen uit het gestrande schip en verwees naar de geheime notulen van 29 januari. Besloten werd de rentmeester van de domeinen in Zeeland beoosten de Schelde, Van IJsselstein, te vragen verklaringen van de kapitein en bemanning en alle andere documenten op te sturen. Hij kreeg toestemming de lading te verkopen voor zover die bederfelijk was en de bemanning naar Vlissingen te laten brengen en onder te brengen op het kostschip Walcheren. 30

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2015 | | pagina 32