De kapitein en de passagiers van het schip konden nadat zij borgtocht hadden betaald, uit hechtenis worden ontslagen. Op 13 februari 1799 reageerde de Agent van Marine. Dan loopt het spoor weer enige tijd dood. De Geertmida lag toen op de rede van Hellevoetsluis te verkommeren. Onderhandelingen Na de Vrede van Amiens van maart 1802 duikt het schip nog een keer op uit het stof der archieven. Op 25 juni 1802 - de Geertruida lag toen waarschijnlijk nog steeds op de rede van Hellevoetsluis - bevestigde de Raad der Marine (rdm) de ontvangst van een bericht van de commissaris directeur in Rotterdam van de vorige dag. Besloten werd hem met de meeste spoed een raming te vragen van de kosten die waren gemoeid met voorlopig herstel van het fluitschip, zodat het naar Engeland kon worden vervoerd. Op 16 juli 1802 bevestigde de Raad der Marine de ontvangst van een bericht van de commissaris-directeur in Rotterdam van 6 juli naar aanleiding van een besluit van de rdm van 25 juni. De commissaris-directeur schatte de kosten van reparatie ten behoeve van een terugtocht naar Engeland op 10 000 tot 12 000 gulden. Dat was veel geld. En wat leverde dat op? Besloten werd daarom de zaak over een andere boeg te gooien. Het Staatsbewind werd ingeschakeld. Na de afkondiging van de vrede was een begin gemaakt met de afwikkeling van allerlei openstaande kwesties, waaronder de schadeloosstelling die de Republiek van Engeland eiste voor de tientallen koopvaardijschepen die begin 1795 in Engeland aan de ketting waren gelegd op grond van de proclamatie van 9 februari van dat jaar. In het Manifest tegen Engeland van 2 mei 1796 was gesteld dat 'honderd rijk beladen koopvaardijschepen onder embargo waren gelegd en goede prijs waren verklaard en verkocht'. Was dat propaganda of waarheid? In maart 1795 hadden Jan David Pasteur en luitenant der marine Jean Louis Vitrarius opdracht gekregen van de provisionele Representanten van het Volk van Holland naar Engeland te gaan en rapport te maken van de toestand van de Hollandse koopvaardijschepen en hun bemanningen. Ze moesten ook bekijken of er mogelijk heden bestonden de schepen die in beslag waren genomen, terug te krijgen. Omdat hun missie niet met succes werd bekroond en de schepen later werden verkocht, was de zaak van de schadevergoeding in 1802 nog actueel. De Geertruida die in 1795 bij de Kaap de Goede Hoop door de Britten prijs was gemaakt, viel hoogst waarschijnlijk ook onder een dergelijke regeling. Op 16 juli 1802 stuurde de Raad der Marine een brief aan het Staatsbewind: na de schandelijke overgave van het eskader van Engelbert Lucas hadden de officieren een overeenkomst gesloten met de Britse admiraal Elphinstone over terugkeer op de Geertmida van schipper Hendrik de Vries. De Britten hadden een borg gevraagd van 3328 pond voor de Geertmida, die een jaar eerder in beslag was genomen en sindsdien bij Kaap de Goede Hoop had gelegen. Volgens deskundigen was dat regelrechte afpersing geweest. De borg was veel hoger dan de werkelijke waarde van het schip op dat moment. Toch hadden de officieren besloten de borg te stellen. Geen wonder. Ze wilden graag temg naar de Republiek om daar hun loop banen voort te zetten. Krijgsgevangenschap in Groot-Brittannië was geen pretje. De rdm vroeg daarom een nader besluit van het Staatsbewind om te voorkomen dat de borgtocht van omgerekend 40 000 gulden moest worden betaald. Op 22 juli 1802 bevestigde het Staatsbewind de ontvangst van de brief van de Raad der Marine. Besloten werd de stukken door te sturen naar de Commissie van Marine en Koloniën voor advies. De Geertruida was daarmee inzet geworden van een 31

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2015 | | pagina 33