Middelgrote speler
De woningmarkt was in die tijd een echte huurdersmarkt, het eigenwoningbezit
was beperkt. Veel huizen werden gebouwd in opdracht van beleggers die, met een
flinke hypothecaire hefboom, soms hele straten tegelijk lieten neerzetten om de
woningen vervolgens te verhuren. Deze bouwactiviteiten namen na de Eerste
Wereldoorlog sterk toe, en daarvan profiteerden de hypotheekbanken. De Insulaire
hoorde bij de snelle groeiers. Het aantal uitgezette leningen steeg van jaar tot jaar,
met alleen in 1925 een kleine pas op de plaats. Er werd een bijkantoor in Middelburg
geopend, onder kantoorhouder H.C. Reyers, dat een 'grote bijdrage leverde aan
de verkoop van pandbrieven'. In 1928 was de Insulaire een middelgrote speler
geworden met een balanstotaal van meer van twintig miljoen gulden,3 en stond qua
omvang rond de twintigste plek van in totaal ongeveer vijftig Nederlandse hypotheek
banken. De pandbrieven werden genoteerd aan de Amsterdamse effectenbeurs.
Een hypotheekbank speelt een subtiel spel met de betaalde pandbriefrente en de
ontvangen hypotheekrente. Het verschil tussen die twee, de rentemarge, is de
voornaamste winstbron. Het is van belang dat de looptijden van de hypotheken en
de pandbrieven goed op elkaar zijn afgestemd, anders komt men bij veranderingen
in de rentestand in moeilijkheden. Het grootste bedrijfsrisico van een hypotheekbank
is dat van wanbetaling. De bank kan dan overgaan tot het laten veilen van het
onderpand (de executie). In de jaarverslagen wees de directie er steeds op dat het
risico klein was: de leningen waren namelijk nooit groter dan twee derde van de
taxatiewaarde van het onderpand. Bij een executieveiling zou men er altijd positief
uitspringen.
Tot 1925 had de Insulaire bijna elk jaar wel te maken gehad met een aantal executies
maar steeds was de opbrengst hoger geweest dan de schulden. In 1925 en 1926
dreigde de bank voor het eerst geld te gaan verliezen op een paar grote executies.
Men besloot toen om de panden (woonhuizen in Heemstede, Haarlem, Bergen en
Alkmaar) zelf aan te kopen en voor eigen rekening te gaan verhuren. 4 Wellicht
hoopte men op 'betere tijden' waarin men het onroerend goed met winst kon
verkopen. Zeker is dat op deze manier het verlies voorlopig uit de boeken kon
worden gehouden. Dat hield het winstcijfer hoog, en dus ook het dividend. Gunstig
voor de aandeelhouders, maar ook voor de directie en de commissarissen, wier
tantièmes afhankelijk waren van de winst. De dividenduitkeringen stegen bijna
jaarlijks: van 10 procent in 1917 naar 20 procent in de jaren 1927 tot en met 1930.
En tijdens deze stormachtige periode kreeg directeur Cock er een baantje bij dat
zou uitgroeien tot welhaast een volledige dagtaak, zijn magnum opus: voorzitter
van het luchtvaartcomité.
De Zeeuwse luchtlijn
In 1924 vloog er voor het eerst een KiM-toestel vanuit Nederland naar Indië.
De vlucht was een demonstratieproject, bedoeld om te laten zien dat zoiets technisch
mogelijk was. De tocht ging met veel moeilijkheden gepaard, en zowel de bemanning
als het toestel maakte de terugreis per boot, maar de drie piloten werden als helden
ingehaald. De gedachte om een regelmatige lijndienst naar Indië te beginnen lag
voor de hand. KLM-directeur Plesman concludeerde evenwel dat de gebruikte een-
motorige Fokker VII voor zo'n lijn ongeschikt was. Een groepje vooraanstaande
Nederlanders, onder wie de directeur van de Nederlandse Bank Tetrode, besloot
vervolgens geld bijeen te brengen voor de aankoop van twee driemotorige vlieg
tuigen, die vervolgens aan de kim zouden worden aangeboden. Ze richtten het
52