Dwarsliggende Zeeuwen
In december presenteerden Bos en Van Nierop hun rapport in een extra
aandeelhoudersvergadering. De hele vaderlandse pers was aanwezig. De heren
wonden er geen doekjes om. Er moest fors worden afgeschreven op zowel de
hy pothecaire leningen als op het vastgoed; er was een verlies geleden van
1,3 miljoen gulden. Er was geen onmiddellijk liquiditeitstekort, maar om de bank
weer vlot te trekken en weer leningen te kunnen verstrekken, was nieuw kapitaal
nodig. Hiervoor greep het bestuur naar het gevreesde obligo. Voorgesteld werd
dat de aandeelhouders een bijstorting zouden doen van 20 procent (let wel: zij
hadden destijds 10 procent betaald, de bijstorting bedroeg dus het dubbele van
hun oorspronkelijke inleg). Wanneer u niet bijstort, zo betoogden zij, valt de bank
mogelijk om en dan moet u veel méér bijstorten. Met 20 procent storting hebben
we weer een levensvatbare instelling. Er was maar één probleem: door een
'weeffout in de statuten konden de aandeelhouders alleen tot bijstorting worden
gedwongen door een meerderheid van diezelfde aandeelhouders. Die hadden aan
bijstorting geen boodschap. Ze protesteerden massaal, waarbij vooral de Zeeuwen
zich duchtig roerden. Die hadden na hun nederlaag over de verhuizing naar
Amsterdam nog een appeltje met het bestuur te schillen. Dat de Insulaire een
kapitaalinjectie nodig had onderkende men wel, maar waarom moest die uitsluitend
an de aandeelhouders komen? En waarom zo snel? Konden de pandbriefhouders
niet een offer brengen? Een bijstorting van deze omvang zou voor veel aandeel
houders niet op te brengen zijn. Het voorstel werd teruggenomen. Enkele maanden
later volgde een nieuwe vergadering met bijstorting als agendapunt. Veel aandeel
houders kwamen er speciaal voor naar Amsterdam. De oppositie stond deze keer
onder leiding van de Flakkeese dijkgraaf en akkerbouwer A.A. Mijs. 'In strijd met
wat soms voorvalt op soortgelijke vergaderingen stonden de besprekingen, vooral
van de zijde der georganiseerde oppositie, op een zeer hoog peil,' schreef het
Algemeen Handelsblad. Het bijstortingsvoorstel haalde het ook ditmaal niet.
Een alternatief om in plaats van 20 procent dan toch ten minste 10 procent bij te
stotten, werd eveneens met grote meerderheid verworpen. Wat nu? Het bestuur
koos een typische polderoplossing: er werd een commissie benoemd om alles nog
eens te bekijken. Leden waren prof. dr. L.E.J. Brouwer uit Blaricum, mr. C.J.B. du
Croo en A.A. Mijs.
Terwijl de commissie zich beraadde, deed het bestuur per brief en per advertentie
een moreel appèl op pandbriefhouders om hun oude pandbrieven om te zetten in
nieuwe, met een lager rentepercentage. Daarnaast werd een serie pandbrieven
uitgegeven met een uniek kansspelelement. Een door het lot aangewezen deel zou
onder zeer gunstige voorwaarden worden afgelost. Deze acties waren redelijk
succesvol. De noodzaak tot bijstorting werd daardoor minder urgent. De commissie-
Brouwer kon niet tot een unaniem oordeel komen: één lid (naar wij aannemen
Brouwer) sprak zich uit vóór een bijstorting van 10 procent, de andere leden waren
tegen bijstoning en vonden dat eerst de pandbrieflhouders een renteverlaging
moesten accepteren. De aandelenkoers zakte verder weg, tot minus 400 procent.
De Telegraaf noemde de Insulaire een 'zinkend schip'. Om de patstelling te door
breken vroeg het bestuur eind 1939 aan de voormannen van de oppositie, Du Croo,
Gerritsen en Mijs, toe te treden tot de raad van commissarissen. Het aanbod werd
aanvaard. Er werd in dat jaar welgeteld één nieuwe hypothecaire lening verstrekt.
De koers van een aandeel daalde naar een dieptepunt van minus 450 procent.
Er waren er niet veel meer die nog in de Insulaire geloofden.
58