Aanvankelijk kreeg graaf Jan I van Holland een half jaar na de moord op zijn vader van de Engelse koning nog steeds geen toestemming om naar huis, naar zijn graafschap, terug te keren. Als een soort gijzelaar werd hij vastgehouden aan het Engelse hof, in afwachting van zijn huwelijk met het Engelse prinsesje Elisabeth. Politieke redenen zullen wel tot dit uitstel hebben geleid. In Holland werd men ongeduldig. De ene delegatie na de andere stak de Noordzee over om de graaf op te halen. Ze werden opgewacht door een paar Engelse gezanten. Een van hen was Sir Reginald Ferrer, een ridder die zich in dienst van zijn koning in het bijzonder met buitenlandse relaties bemoeide. Hij begeleidde in december 1296 de groep Hollandse ridders naar Londen om hun graaf op te halen. Ze verbleven v ijt dagen in Colchester en reisden toen door naar Ipswich, waar het huwelijk zou plaatsvinden. Ze werden vriendelijk ontvangen, maar ze kregen hun heer nog niet mee. Eindelijk kon dan toch op 7 januari 1297 de feestelijke bruiloft worden gevierd in Ipswich. Het huwelijk van graaf Jan I met een Engels prinsesje was uiteraard het product van politieke overwegingen. Beide vaders gebruikten hun kinderen voor hun eigen doeleinden. Toen ze trouwden was het meisje veertien jaai en de bruidegom niet veel ouder. Niettemin, een huwelijk is een huwelijk: 'Sijn wijf moste hi trouwen daer, Ende beslapen aldaer naer. Doe had hi oerlof thuys te varen.' Het moet een schitterend feest met een prachtige bruid zijn geweest. Jan van Renesse zal zijn ogen hebben uitgekeken. Alleen al de vermelding dat de goudsmid kwam aanrijden op een door vijf paarden getrokken huurwagen met koffers en manden vol juwelen, dat er vijfendertig kleermakers vier dagen en nachten hadden gewerkt om haar kleding te vervaardigen en dat er tientallen minstrelen waren besteld, geeft een indruk van de pracht en praal. Bekers van verguld zilver, met voet en deksel, waren er ook bij het huwelijk in Ipswich, als geschenken voor de edelen uit Rijnland. Misschien een zoethoudertje, omdat zij de jonge graaf niet met zich mee kregen. Dat voorrecht werd uiteindelijk verleend aan de groep van Jan van Renesse. Toen op 20 januari de vloot met de jonge graaf aan boord de haven van Harwich verliet, vormde die een eskader waarin twaalf Zeeuwse schippers meevoeren. Er werd geen koers gezet naar de monding van de Maas, maar naar de Schelde- monding, misschien omdat in Holland op dat moment de graaf van Henegouwen nog verbleef. Graaf Jan kwam dus in Zeeland terecht, zonder zijn vrouw want die was achtergebleven in Engeland. Pas later volgde de jeugdige gravin van Holland haar vader toen die met zijn leger overstak naar Vlaanderen. Aan boord bevond zich ook nu weer ridder Reginald Ferrer. Hij was belast met een speciale opdracht van zijn koning. Op hem rustte de taak om te bepalen welke edelen raadslieden van de jonge graaf zouden worden en dus feitelijk de macht in het graafschap zouden uitoefenen. Zijn keuze was gevallen op ridder Jan van Renesse. Op 23 januari, na een tocht van drie dagen, landde de vloot met de jonge graaf aan boord in Zeeland. Vanaf dat moment trad ridder Jan van Renesse in opdracht van de Engelse koning op als voogd en bewaker van de jonge graaf. Hij aanvaardde zijn taak graag. Van zijn invloed op het jonge graafje maakte Jan van Renesse gebruik om allerlei voorrechten aan de stad Zierikzee op zijn eiland Schouwen te laten verlenen. Het was kennelijk zijn bedoeling om die stad onafhankelijk van Dordrecht te maken. Graaf Jan I nam de poorters van Zierikzee in zijn bescherming en beloofde hun privileges te handhaven. Hij verleende aan de poorters van Zierikzee en de lieden van Zeeland in het algemeen vrijheden wat betreft tol en wissel te Dordrecht. Eind maart vertrokken graaf Jan I en zijn voogd Jan van Renesse naar West-Friesland. 13

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2016 | | pagina 15