en 1000 gulden te goed hebben, samen 4842,50 gulden. De totale opbrengst van onroerende goederen buitendijks en binnendijks met bijbehorende gereedschappen is 2600 600 3200 gulden. De schuldeisers verliezen dus 1642 gulden. Tot overmaat van ramp vraagt op 11 april 1908 een houthandelaar uit Amsterdam Pieters faillissement aan. De Arrondissementsrechtbank in Zierikzee roept Pieter op te verschijnen op 14 april te Zierikzee. Maar Pieter komt niet want hij zit in Tholen en is pas op 13 april terug in Bruinisse. In een brief van diezelfde datum stelt hij voor om op 16 april naar Zierikzee te komen. De rechtbank is daar niet op ingegaan, want de staat van faillissement wordt uitgesproken op 14 april en de aangewezen curator komt al op 15 april naar Bruinisse om een 'Beschrijving van den Boedel' op te maken. De curator schat de waarde van de onroerende goederen op 4500 gulden (3000 binnendijks, 1500 buitendijks). De totale waarde van de roerende goederen (inclusief huisraad, gereedschap, materialen en hulpwerktuigen) wordt geschat op 512,65 gulden. Hiervan blijven goederen tot een totale waarde van 400 gulden deel uitmaken van de werf buitendijks. De overige roerende goederen met een totale waarde van 112,65 gulden (voornamelijk huisraad en materialen) brengen bij veiling 89,55 gulden op. Pieter met zijn gezin mogen alleen de kleren die ze aanhebben behouden alsmede wat matrassen en voedsel en drank. De 'Staat van Baten en Lasten' van 9 juni 1908 vermeldt onder de baten de eerder genoemde bedragen (totaal 5012,65 gulden) en vorderingen tot een totaal van 63,34 gulden. Maar hiertegenover staan uiteindelijk 27 schuldeisers met een totaal bedrag van 7188,74 gulden. En dit laatste bedrag is dan nog exclusief de hierboven genoem de hypotheekschuld van 4842,50 gulden. Resumerend: 5076 gulden aan baten (schatting) en 12.031 gulden aan schulden. In zijn verslag van 17 juni 1908 vermeldt de curator onder andere het volgende: 'De failliet heeft met machtiging van den Rechter Commissaris de gemeente Bruinisse verlaten en werkt nu als knecht te Vlissingen. De oorzaak van het faillissement moet gezocht worden in den gedrukten toestand der visserij te Bruinisse en verband met het zeer groote gezin van den gefailleerde Bij het voorafgaande moeten we wel enige kanttekeningen plaatsen. Franken stelt in zijn boek Scheepswerven in Zeeland dat een hoogaars in die tijd visklaar zo'n 1800 gulden kost. Pieter bouwt in de vijftien jaar dat hij de werf bezit zo'n dertien hoogaarzen en andere soortgelijke schepen. Een negatief saldo van rond 7000 gulden is dan wel erg hoog. Het is in dat verband ook zeer vreemd, zo niet ongeloof waardig, dat tegenover het bedrag aan schulden absoluut geen vorderingen staan van enige omvang voor wat betreft geleverde en nog niet afbetaalde schepen en slechts vier kleine vorderingen voor verrichte reparaties (totaal 63,34 gulden). En dat zijn alle vier vorderingen op schippers buiten Bruinisse! We vermoeden dat de curator in dit faillissement in Bruinisse geen zin had om de afwikkeling van het faillissement te rekken en eindeloos achter debiteuren (lees: arme vissers) aan te jagen om eventueel nog wat geld voor de schuldeisers te kunnen verzamelen. Maar het is ook mogelijk dat Pieter geen opgave heeft verstrekt van debiteuren in Bruinisse omdat hij wist dat er niets te halen was. Een ander punt is de lage opbrengst van de veiling. Als een rechtbank in de stad met rechters met adellijke titels en dubbele namen15 aanstuurt op een veiling van de bezittingen van een ingezetene van een dorp als Bruinisse, wordt zo n veiling geen succes. Dat blijkt uit de opbrengst: totale raming 5076 gulden, opbrengst 3290 gulden, dat wil zeggen 65 procent van de raming. In dat verband wijzen wij ook op de uitspraak van S.A. Jumelet in zijn boek over Bruinisse16. Jumelet, schrijvend over 31

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2016 | | pagina 33