van de hoogaars BRU 42. In de BRU 42 zouden vijfhonderd a zeshonderd arbeidsuren
zijn gestoken. Wij refereerden reeds aan Franken die als kosten voor een hoogaars
visklaar 1800 gulden noemt. De bouw van de BRU 105, De Jonge Jan (een lemmer-
jacht), kostte zeilklaar 2312,35 gulden.20
In verschillende publicaties wordt gesuggereerd dat Pieter Dzn. zijn scheepswerf
binnendijks heeft en dat zoon Dirk Pzn. vervolgens (in 1909) buitendijks gaat. Maar
dat is onjuist. Pieter heeft vanaf zijn aankoop van de scheepswerf in 1893 binnendijks
een loods en buitendijks een loods met twee hellingen ter beschikking. Hij zal de
nieuwbouw (voornamelijk) binnendijks hebben gedaan en de reparaties op de
hellingen buitendijks. Dat laatste blijkt onder andere uit het krantenbericht uit 1902
bij de brand in de loods buitendijks (zie hiervoor). Dirk Pzn. werkt uitsluitend
buitendijks want hij heeft de loods binnendijks niet tot zijn beschikking en doet
trouwens bijna niet aan nieuwbouw. Dirk Pzn. zal naast reparaties, en het beetje
nieuwbouw, ook de nodige aanpassingen hebben verricht aan hoogaarzen bij het
plaatsen van een motor. Er zijn immers in Bruinisse in 1926 al 37 van de 87 schepen
gemotoriseerd en dat aantal zal in de jaren tot de Tweede Wereldoorlog alleen maar
zijn toegenomen.
Al met al kan de scheepswerf in de eerste helft van de twintigste eeuw maar net het
hoofd boven water houden. En dat heeft natuurlijk alles te maken met het lage
inkomen in die tijd van de opdrachtgevers, de mossel- en garnalenvissers.21 In de
tweede helft van de twintigste eeuw en begin eenentwintigste eeuw is de situatie
voor de scheepswerf geheel anders. Zoals we hiervoor reeds zagen gaat men
volledig over op ijzer, en wordt, daartoe gedwongen door Deltawerken en milieu-
eisen, de infrastructuur en het werfbedrijf volledig gemoderniseerd, maar ook: het vak
manschap blijft onveranderd hoog.
Scheepstimmerwerf te Jjruinisse
De scheepswerf in 1928. Er zijn dan nog twee hellingen
35