houder Willem V van de Republiek. In Frankrijk voerden de radicale jakobijnen de
boventoon en oefenden daar een waar terreurbewind uit. Velen belandden - vaak
op volstrekt willekeurige gronden - onder de guillotine. Generaal Charles Frangois
Dumouriez kreeg opdracht de Nederlanden te veroveren. In de maanden daarvoor
had Goes, een Franse invasie vrezend, in de Staten al aangedrongen op defensieve
maatregelen omdat het oosten van Zuid-Beveland te zwak verdedigd was. De
Franse legers naderden in juli 1794 Staats-Vlaanderen. Maatregelen ter verbetering
van de verdediging van dit gebied waren te laat ingezet en het ontbrak aan voldoen
de wapens, munitie en personeel, waardoor de twintigduizend Franse soldaten
maar op weinig tegenstand stuitten. Sluis werd tijdens een beleg in augustus vrijwel
volledig verwoest. West-Staats-Vlaanderen was eind augustus in handen van de
Fransen. Op 7 november 1794 had Frankrijk heel Staats-Vlaanderen bezet.
De strenge vorst in de winter van 1794 maakte een Franse opmars naar het noorden
vooralsnog onmogelijk. De Zeeuwse eilanden verkeerden in een lastige situatie.
De Franse legers stonden in het oosten en zuiden aan de grens. De Franse generaal
Le Maire beval vanuit Bergen op Zoom de overgave van het eiland Tholen en
generaal Michaud vanuit zijn hoofdkwartier in Breskens de overgave van Walcheren.
Tegen de militaire overmacht van de Fransen hadden de troepen van de Republiek
geen schijn van kans. Daarom zat er niets anders op dan te capituleren onder zo
gunstig mogelijke voorwaarden. Op 3 februari 1795 was de capitulatie een feit.
De Zeeuwen hadden met deze capitulatie een inlijving bij Frankrijk afgewend en
hun politieke autonomie gered. Staats-Vlaanderen werd wel aan Frankrijk opge
offerd. Op 1 oktober 1795 ging het deel uitmaken van het Franse Département de
l'Escaut (departement van de Schelde) met Gent als hoofdstad. Intussen maakte het
schrikbewind van de jakobijnen in Frankrijk plaats voor een meer gematigder
bewind waarin de girondijnen domineerden, maar de politieke situatie in het land
bleef instabiel. Vooralsnog had men daar in Nederland - uitgezonderd de bij
Frankrijk ingelijfde gebieden - weinig mee te maken. De Bataafse Republiek werd
hier uitgeroepen en de Nederlanders konden hun bestuur en politiek naar eigen
goeddunken gestalte geven.
We weten niet zoveel over hoe de Franse soldaten die hier achterbleven werden
onthaald. Ongewenste vreemdelingen lijken ze niet te zijn geweest. Sommige Franse
officieren verkeerden althans in de beste Schouwse kringen. W. de Vrieze heeft
geschreven over de Franse luitenant Jacques André Hamar, een handschoenen
koopman uit de Vendöme, die Adriaantje Kostense huwde, een dochter uit een
welgestelde boerenfamilie. Voor de doop van elk van hun oudste kinderen in de
kerk van Noordwelle kwam de familie uit Frankrijk telkens over. Later verhuisde het
gezin zelf naar Frankrijk.
In het voetspoor van de Franse soldaten keerden heel wat patriotten terug die na
de oproeren en vervolging door Oranjegezinden in 1787 naar Frankrijk waren
uitgeweken. Deze voorstanders van ingrijpende politieke hervormingen zagen nu
hun kans schoon en met anderen - die in Nederland waren achtergebleven -
probeerden zij een nieuw politiek bestel te realiseren. Dat werd een nationale
eenheidsstaat, waarin niet langer de gewesten maar een centrale, landelijke regering
de belangrijkste machtsfactor vormde. Realisering van die politieke hervormingen
bleek echter veel voeten in de aarde te hebben. Na het uitroepen van de Bataafse
Revolutie in 1795, die zonder bloedvergieten verliep, volgden jaren vol politieke en
bestuurlijke chaos. Staatsregelingen (grondwetten) en staatsgrepen volgden elkaar
in de Bataafse Republiek op. Ook in Frankrijk bleef het onrustig. In 1799 pleegde
42