Het platteland van Schouwen-Duiveland
telde in 1810 25 communes. Vanwege de
efficiëntie van het bestuur besloten de
Fransen al spoedig om de allerkleinste
communes bij een grotere te voegen of
een aantal ervan samen te voegen tot één
nieuwe commune. Bloois en Bommenede
waren de eerste, zij gingen in 1810-1811
samen in het nieuwe Bommenede.
Capelle en Botland werden bij Nieuwerkerk
gevoegd. Duivendijke, Brijdorpe, Klaas-
kinderkerke en Looperskapelle gingen
in 1812 op in het nieuwe Duivendijke.
Nieuwerkerke, Rengerskerke en Zuidland
kwamen - ook in 1812 - bij Kerkwerve.
Even leek het erop dat Rengerskerke hier
de hoofdplaats van de nieuwe gemeente
zou worden, maar onderprefect Samuel
Boeije praatte dit de Fransen uit het
hoofd. Rengerskerke was maar een ge
hucht, aldus Boeije, terwijl Kerkwerve
een echt dorp was en geschikte inwoners
had om bestuursposten te bezetten. De Fransen namen zijn opmerkingen ter harte
en besloten Kerkwerve als hoofdplaats aan te wijzen. Later in de negentiende eeuw
zouden dergelijke samenvoegingen van gemeenten op veel verzet stuiten, maar
daarvan lijkt hier geen sprake. Eigenlijk was de nieuwe indeling bijna overal een
min of meer logisch vervolg op de bestuurlijke samenwerking die in de achttiende
eeuw al tussen deze kleine heerlijkheden bestond. Er waren nogal wat personele
unies, bijvoorbeeld in de persoon van de secretaris die meerdere heerlijkheden
bediende.
Het eenhoofdig gemeentebestuur dat de Fransen in 1811 invoerden had een
interessant effect op de verhouding tussen de steden en het platteland. Omdat de
maires zo machtig waren, werd bestuurlijke macht op het platteland aantrekkelijk
voor stedelingen. Bijna een derde van de maires op het platteland van Schouwen-
Duiveland kwam in deze jaren uit Zierikzee. Ze namen daar de plaats in van telgen
uit welgestelde boerenfamilies - families die zich soms al een eeuw eerder op het
pluche hadden genesteld. Vooral de stedelijke burgerij bezette vacante maire-
plaatsen op het platteland. Voormalige ambachtsheren waren geïnteresseerd in een
positie als hoofd van het lokaal bestuur in hun eigen heerlijkheid, omdat hun
rechten als ambachtsheer waren vervallen. Een positie als maire, die veel macht
had, betekende een vorm van compensatie voor hun vervallen rechten. Wessel
Cornelis Ferleman, ambachtsheer van Noordgouwe, werd in 1811 bijvoorbeeld
maire in dit dorp. We zien hier dus hoe mensen ter plaatse bezig waren om hun
oude rechten te consolideren. Ze waren zeker niet bezig met het grondvesten van
een nieuw politiek bestel vanuit een nieuwe politieke ideologie. Evenmin verzetten
zij zich tegen of saboteerden zij dit bestel. Behoud van de oude machtsposities
stond voorop.
De bestuurlijke administratie in de gemeenten werd ingericht naar Frans model:
uniform, hiërarchisch en gescheiden van de kerk. In het vervolg moesten de lokale
46
Samuel Boeije (1757-1819), raad en schepen van
Zierikzee, onderprefect in de Franse tijd GASD SP
0073)