Jacob Moolenburgh uit Zonnemaire werd
in 1771 op 22-jarige leeftijd schout, door
stond de turbulente Bataafs-Franse jaren
en trad af in 1813, enkele jaren voordat
hij overleed. Zijn zoon Cornelis volgde
hem op en bestuurde het dorp zonder
onderbreking veertig jaar totdat hij in
1833 op 68-jarige leeftijd terugtrad.
Voor deze gezagsdragers - bij wie be
stuursfuncties bijna erfelijk leken -
bestond het dienen van de publieke zaak
bovenal uit het bewaren van rust en orde
in de gemeenschap - een taakopvatting
die zij nog aan het oude bestel van de
achttiende-eeuwse Republiek ontleen
den. Op de eerste vergadering die hij in
1789 als baljuw van Oosterland bij
woonde, verklaarde Thomas Ernestus
Liens één doel te hebben. Hij was niet
uit op 'ijdele eer' en evenmin op het na-
jacob Moolenburgh, schout en secretaris te Ogen van financieel gewin ten koste van
zonnemaire (1849-1817) GASD SP 0542 merg, ingezetenen)
maar hij wilde zich inzetten voor 'het bezorgen van ieders recht, de voorspoed en
het welvaren van onze ingezetenen'. Daarmee gaf hij een blauwdruk van de
taakopvatting van de plaatselijke bestuurders op het Zeeuwse platteland. En die
veranderde niet toen de Fransen zich aandienden. Lokale bestuurders dienden de
maatschappelijke orde te beschermen door de wettelijke rechten van de ingezetenen
te handhaven en er voor te zorgen dat de dorpsbewoners zich van hun plichten
kweten. Aldus zouden in de gemeenschap orde en harmonie worden bereikt. Een
maatschappelijke orde waarin rust heerste, werd beschouwd als de basisvoorwaarde
voor welvaart. Aan deze taakopvatting hielden de lokale bestuurders op het platte
land ook in de Franse tijd vast.
De bestuurders verzetten zich niet tegen een nieuw politiek bewind. De politieke
ideologie achter een regiem was ondergeschikt aan de opvatting dat de publieke
zaak gediend was met het borgen van rust in de samenleving. Daarom gaven rela
tief weinig lokale bestuurders hun bestuursposten op wanneer zich een nieuw
bewind aandiende. Integendeel, zij hechtten aan hun machtspositie, omdat zij
ervan overtuigd waren tot de gekwalificeerde bestuurders te behoren die de stabili
teit en welvaren van het land konden verzekeren. Met zo'n opvatting was het
mogelijk onder verschillende hogere autoriteiten te functioneren. Ze richtten zich
naar de eisen van de nieuwe overheid zolang deze het belang van de stad of het
dorp niet schaadden. Daarom was er strikt genomen weinig verzet.
Namen de plaatselijke bestuurders dan altijd alle afgekondigde hervormings
maatregelen over? Aan veel ervan viel niet te ontkomen - los van de vraag of
de lokale bestuurders dat hadden gewild maar de bestuurders maakten altijd
een inschatting of de maatregelen het lokaal belang dienden. Ze accepteerden de
nieuwe hogere autoriteiten als onderdeel van de wettelijke constitutie, maar ze
stelden zich tegelijkertijd op als de hoeders van het dorpsbelang en lieten dat laatste
voorgaan als het er echt op aankwam. Op één punt kwamen zij namelijk wel in het
50