geweer. Dat was als er in tijden van bezetting of mobilisatie een te grote druk op
de dorpsgemeenschap ontstond door inkwartieringen en rekwisities die van de
bevolking werden gevraagd. De komst van grote aantallen vreemde militairen ging
veelal vergezeld van diefstal, vechtpartijen en andere vormen van criminaliteit. De
verplichte leveranties aan de bezettende macht leidden tot grote onvrede onder de
Zeeuwse boeren en vissers, die hun paarden, wagens en schepen niet konden
missen bij hun dagelijkse werkzaamheden. Ze leidden bovendien tot grote financiële
problemen voor de dorpsbesturen, die nauwelijks of niet aan hun verplichtingen tot
schadeloosstelling van de bewoners konden voldoen. Gemeentebesturen sprongen
veelvuldig in de bres voor de bevolking en verzetten zich bij de hogere overheden
tegen de zware belasting van hun dorp.
Zo nodig pleegden zij zelfs obstructie. Het dorpsbestuur van Bruinisse luidde al in
1796 de noodklok over de verplichte leveranties aan de Franse troepen. De in het
dorp aanwezige voorraden waren niet eens toereikend voor de eigen bevolking. Het
gemeentebestuur weigerde hout te leveren voor de Franse troepen, 'aangezien wij
zelvs daer aan nog groot gebrek hebben'. Een lange reeks opdrachten volgde om
granen, vruchten, koeien, schapen, brood, kaas, wijn en andere zaken te leveren. Het
werd de bestuurders echt te gortig toen een financiële vergoeding voor het geleverde
al die tijd uitbleef. De onvrede onder de bevolking groeide. Het gemeentebestuur
dreigde het comité dat zich bezighield met de administratie om alle volgende
verzoeken van de hand te wijzen, al was dat 'geenszins uit slechte denkbeelden of
verkeerde vaderlandsliefde', zo werd erbij gezegd. Nadat het comité had toegezegd
spoedig te betalen, zegde het dorpsbestuur toe zijn plichten weer na te komen.
De bestuurders probeerden te redden wat er te redden viel en hielden het belang
van de dorpsgemeenschap of de stad altijd in het achterhoofd. Hoe reageerden de
inwoners van Zeeland op het Franse bewind? Daar is eigenlijk maar heel weinig
met zekerheid over te zeggen. De 'gewone' man of vrouw heeft geen dagboeken,
brieven of andere egodocumenten achtergelaten die ons nu een welkom inkijkje in
hun leven zouden kunnen geven. We mogen aannemen dat ze op dezelfde manier
gereageerd hebben als de bestuurders: denkend en handelend vanuit hun rol in de
gemeenschap, hun dagelijks leven leidend en zich conformerend aan het nieuwe
bestuursstelsel voor zover dat de harmonieuze ordening van de samenleving niet
op het spel zette.
De inlijving bij Frankrijk als godsgericht
Van een bepaalde groep weten we iets meer over zijn opvattingen ten aanzien
van de inlijving bij Frankrijk. Dat betreft de orthodox-gereformeerden, die de
calvinistische moraal in het middelpunt plaatsten, de Republiek als het tweede
Israël beschouwden en in deze jaren onophoudelijk getuigden van de overtuiging
dat God van hen geweken was. Eerder in de achttiende eeuw hadden ze die
gedachte ontleend aan het militaire verval van de Republiek en het uitblijven van
handelssuccessen. Na de Bataafse Revolutie in 1795 richtten zij hun pijlen op de
positie van de kerk, die door de scheiding van kerk en staat, die in 1796 werd
ingevoerd, sterk teruggedrongen was. Volgens hen moest de staat de ware
gereformeerde kerk beschermen en nu was het juist andersom: de kerk was er
ter bescherming en ondersteuning van de staat. Daarom ageerde men in orthodox-
gereformeerde kringen sterk tegen de Bataafse idealen.
De komst van Lodewijk Napoleon als koning was voor de orthodox-gereformeerden
een dieptepunt: een katholiek, een paap, een 'aanbidder van het Antichristisch beest'
51