Toch geeft hij in de loop van de tijd wel wat van zijn anonimiteit prijs. Zo krijgen we te lezen dat de naam van zijn vrouw Johanna (Jo) is, dat er een neef Teunis op Bruinisse landbouwer is. En hij laat weten geen dominee te zijn, maar wel pomper bij de brandweer. Uit de archiefstukken van de Zierikzeese brandweer blijkt dit laatste juist te zijn.7 Ook laat Brinio weten dat in de huurwoning waar hij met zijn vrouw woont, een dienstmeisje werkzaam is met de naam Truitje.8 In een klein stadje als Zierikzee, met 6827 inwoners in 1900 en 6858 in 1920, moet het wel mogelijk zijn geweest om uit te vinden wie of hij nu eigenlijk was. Maar uiteindelijk zal pas in 1920 officieel blijken dat de verbeelding van Brinio op dit terrein erg groot is geweest. Over de aard en het doel van zijn 'epistels' schrijft hij: die 'zullen van lieverlede van zelf aan een elk wel duidelijk worden'. Hij geeft aan dat de nadruk op Zierikzee 'de stad' zal komen te liggen. Want ze 'neemt met haar eigenaardige bevolking een eereplaats in mijn hart in. Ik gevoel iets voor haar, wat ik niet onder woorden vermag brengen. Haar heden en verleden, en bovenal haar toekomst boezemen mij een levendig belang in.' (1-11-1900) Daarnaast schrijft hij ook over eilandelijke en landelijke thema's. In de 98 onderzochte brieven komt 175 maal een Zierikzees, 29 maal een eilandelijk en 40 maal een landelijk thema ter sprake. Naast natuurlijk allerlei kleine opmerkingen en onderwerpen. Kijkend naar de keuze van de thema's die hij te berde brengt, valt een aantal zaken op. Het gaat veelal om lokale en wellicht typisch Zierikzeese thema's. Vooral de lokale woningbouw en het onderwijs, maar zeer zeker ook de politiek waren dankbare onderwerpen voor hem. Bij het bespreken van deze thema's zullen we Brinio zo veel mogelijk zelf het woord laten voeren. Plaatselijk Al in de tweede 'Brieven uit Zierikzee', van 10 november 1900, laat Brinio weten dat er 'in deze gemeente dringend behoefte aan burger-woningen is', met een ge middelde huurwaarde van 125 tot 200 gulden. Herenhuizen zijn er wel genoeg. Ook heeft hij al een goede bouwlocatie op het oog: 'het land, dat gelegen is tusschen het uiteinde van de Lange Nobelstraat en het Slingerbosch'. Brinio is een voorstander van de nieuwe tijd. Het uiterlijk van de stad moet dan ook worden aangepast. Dat uiterlijk is 'voornamelijk in de laatste jaren aanmerkelijk verbeterd. Tal van winkels hebben door verbouwing een moderner aanzien verkregen, tal van gevels zijn opgeknapt, en tal van krotten zijn opgeruimd. Ook zijn in de plaats van vele oude leelijke woningen nieuwe fraaie huizen verrezen. Zoodat wie onze gemeente thans bezoekt, den aangenamen indruk ontvangt zich in een welvarende provinciestad te bevinden.' (20-3-1914) Of deze constatering juist is? Een aantal brieven later schrijft hij dat alles beter zou zijn en dat bij de 'bevolking, welvaart en aanzien vooruit gaan, wanneer wij wat minder Jan Salie, en wat meer Piet Durf waren'. (17-3-1916) Dus minder op de penning en meer investeren. Is er, wat dat betreft, iets nieuws onder de zon? Uiteindelijk komen de burgerwoningen er wel. Brinio schrijft op 22 mei 1918: 'In de Driekoningenstraat zijn reeds een viertal woningen verrezen. In het Vrije is men druk en ijverig doende met den bouw van een tiental burgerwoningen.' Maar helemaal tevreden is hij toch niet: 'Het is slechts jammer, dat men in de jaren vóór den oorlog, toen schrijver reeds op de groote behoefte aan behoorlijke woningen wees, niet den stier bij de horens gevat heeft.' En hier gebeurt iets op vallends wat regelmatig terugkomt. 73

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2016 | | pagina 77