rails, maar vooral ook ten aanzien van de krommingen en hoogten. Betrekkelijk sommige krommingen en hoogten heerscht toch bij een groot deel van het ïeizend publiek niet de zoo noodige gerustheid. Gemompeld wordt, dat de Directie bij den aanleg van de lijn een te groote zuinigheid in acht heeft genomen.' Maar hij provoceert wel voorzichtig: 'In weerwil van mijn persoonlijk gevoelen, acht ik het gewenscht, dat de Directie van de Rotterdamsche Tramweg-Maatschappij weet, hoe een niet gering deel van het reizend publiek over de lijn denkt.' Brinio is het daarnaast ook niet altijd eens met de openingstijden van de wachtkamer. Hij weet dat beeldend te beschrijven: 'Zoo heb ik 's winters, als de laatste tram te dezer stede aankomt, altijd met den postbeambte te doen, die niet zelden een uur heen en weer moet trippelen, teneinde de aankomst van de laatste tram af te wachten. Wat moet die stumperd een kou opdoen! De eenigste plaats, waar hij tegen een snerpenden Noordenwind, of tegen den killen regen beschutting kan zoeken, is het gangetje van het privaat en den urinoir, want de wachtkamer aan het station is gesloten. En nu zal men mij grif toegeven, dat dit onwelriekend plaatsje geen waardige plek is voor een beambte van de Koninklijke Nederlandschen Posterij.' (24-9-1904) Over het feit dat Renesse geen station heeft maar slechts een 'halte' doet hij ook per openbare brief zijn beklag. (15-8-1919) Toch bekijkt hij de komst van de tram positief. 'Eveneens is de Rotterdamsche Tramwegmaatschappij niet stil blijven staan. Zij heeft ten gerieve van het reizend publiek reeds vele hinderlijke en zelfs gevaarlijke krommingen, die de tram op haar route door Schouwen-Duiveland maakt, weggenomen. En als haar lijn naar Burgh en Haamstede, met den aanleg waarvan men binnenkort hoopt te beginnen, gereed is, dan kunnen de Zierikzeeënaars des zomers van zee en duinen gemakkelijker en goedkooper gebruik maken, dan nu het geval is.' (20-3-1914) Het is duidelijk: de tram als voorbeeld van de nieuwe tijd. 78 Het tramongeluk bij Capelle in 1904 (GASD Z 1352)

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2016 | | pagina 82