voor zichzelf begon, in het geheel geen sprake. Als bakker staat hij in het plaatselijk
bevolkingsregister zondermeer te boek als broodbakker.' Hij was dan ook meer
uitvoerder van bakopdrachten dan zelfstandig bakker die het nodige kon aanbieden.
Kwam er echter een taartbestelling op zijn pad, dan week hij daarvoor snel uit
naar Oosterland, waar zijn broer Pieter Adam Rotte (1881-1932) en zijn zonen
banketkwaliteit konden garanderen. Maar dat zou juist in zijn latere bakkerstijd
geheel anders worden, toen zijn twee zonen hem assisteerden.
Over de broodkwaliteit viel toentertijd regelmatig te twisten. Zoals gezegd, de
bakker kon zelf onmogelijk kwaliteit garanderen, aangezien hij aangewezen was op
wat zijn mekken aan deeg of meel inleverden. Wat hij in die primitieve baktijd kon
doen, was eigenlijk niet meer dan genadig bijsturen met zijn gemetselde bakoven.
Petje af voor hem en al die vakgenoten van weleer, die het dan toch maar voor
elkaar kregen om smakelijk brood uit de oven te halen.
Hoe de musterdklampen verdwenen
Terwijl in de grote steden allerlei bakkerijnoviteiten verschenen, bereikten die pas
veel later de klassieke dorpsbakkerij op het platteland. Kleinschaligheid en gebrek
aan investeringskapitaal, maar ook afwijzing en zuinigheid, waren daar de oorzaken
van. Stap voor stap gaf men toe aan toch wel broodnodige vernieuwingen. In de
jaren 1930 gingen de plaatselijke bakkers op Nieuwerkerk over tot de aanpassing
van hun gemetselde broodovens. Het traditionele gebruik van de mutsaards
verdween door de aanschaf van een zogenaamde vlammenwerper. De oven werd
door middel van oliestook verhit en later via elektriciteit. Dat scheelde heel wat
werk. Het dorpsaanzien veranderde drastisch, daar de musterdklampen, hoog
opgetaste mustaardstapels, van de bakkerserven verdwenen. Vervolgens werd
langzaam maar zeker afscheid genomen van de oude bakoven, die veraiild werd
voor een heteluchtoven, ook wel brikettenoven genoemd. In Zeeland gaven de
Tweede Wereldoorlog en vooral de Watersnoodramp van 1953 nieuwe impulsen
aan deze bakkerijinnovatie. De nieuwe oven werd verhit door briketten. Tot in de
jaren 1970 werd daar royaal gebruik van gemaakt, totdat de elektrische oven zijn
intrede deed. Aldus geraakten veel bakkers bij de tijd. Wel was in de jaren I960
een massale kaalslag ontstaan door de komst van grootwinkelbedrijven. Kleine
bakkers en winkeliers zagen het niet meer zitten en sloten node hun deuren. Het
aantal bakkers nam af, terwijl het fenomeen warme bakker en ambachtelijke bakker
nieuwe aandacht vroeg. Duidelijk is inmiddels wel dat de mekken uit het zicht waren
verdwenen en brood- en banketafnemers zonder meer voor klanten doorgingen.
Veranderde broodvormen
Mijn vader kon blindelings de broodmodellen noemen die allemaal door zijn
handen waren gegaan: 'We 'aödde viertjes (400 gram), achtjes (800 gram), twaölfjes
(1200 gram), mar ök nog zestien ongsen (1600 gram) en vier ponders (2000 gram);
Met name de 16 'ongsen' en de vier ponders waren al rondom de ramp van 1953 uit
het assortiment verdwenen. Gewoon, op natuurlijke wijze, omdat er niet meer naar
gevraagd werd. Alleen de 'twaolfongsen' wit bleven nog lange tijd tot het aanbod
behoren.
Het brood werd in de jaren I960 nog naar goede Zeeuwse gewoonte gebakken in
de wat kortere blikken, zodat al het brood er kort en breed uitzag. Langzaam maar
zeker kwam ook het lange brood in zwang. Dat scheen een typisch Hollands model
103