Van ten minste vijf dwangarbeiders weten we dat zij uiteindelijk niet in een 'normale' werksituatie maar in een werk- of concentratiekamp zijn omgekomen. Hoe kwamen zij daar terecht? Het kon zijn omdat zij zich in Duitse ogen op hun werkplek hadden misdragen. Maar ook dwangarbeiders die na verlof in Nederland niet naar Duitsland teruggingen, die onderdoken of probeerden te vluchten, kwamen, als ze gepakt werden, in een concentratiekamp terecht. M.C. Zijta werkte in een fabriek in Chemnitz, waar hij geweerkolven moest maken. Hij zou een spotprent tegen Hitier getekend hebben, werd opgepakt en overleed in Zöschen, in een buitenkamp van concentratiekamp Buchenwald. W.J. Zijta kwam in februari 1944 niet terug na verlof. Hij werd opgepakt en belandde in Salzgitter in een buitenkamp van het concentratiekamp Neuengamme bij Hamburg en overleed daar aan een nierziekte. J.W. Schürmann, zoon van een Zierikzeese banketbakker, dook tijdens zijn verlof onder in Rijswijk (ZH), maar werd daar op straat bij een razzia gearresteerd. Hij overleed in Neuengamme aan longontsteking. De mosselschipper M.J. Schot, na zijn evacuatie tijdelijk wonend in het Zeemanshuis in Rotterdam, werd bij een razzia opgepakt. In februari 1945 bevond hij zich in kamp Wassenberg in de buurt van Aken. Daarvandaan zouden de gevangenen zijn afgevoerd naar Berlijn, maar elk verder spoor ontbreekt. H.L.A. Kok werkte als hulppostbesteller in Essen. Hij werd om onduidelijke redenen vastgezet in de strafgevangenis in Essen-Kray en zat daar toen het gebouw in december 1944 door een bombardement werd getroffen. Zijn stoffelijk overschot werd nooit gevonden. W. de Reus werkte voor de Organisation Todt (OT), eerst in de wegenbouw, later aan de bouw van een ondergrondse fabriek. Hij zou in Berlijn geprobeerd hebben te vluchten en toen gedwongen zijn voor de OT te gaan werken in Offenau a/d Neckar. Volgens andere berichten echter droeg hij bij de OT een uniform, wat eerder wijst op een vrijwillige dan op een gedwongen tewerkstelling. Lange tijd was zijn lot onzeker totdat in 1946 bleek dat hij in Libau (het huidige Lipaja in Litauen) lag begraven. Libau was de haven waar de Duitse troepen begin 1945, toen zij uit de Baltische staten werden verdreven, aan boord van schepen gingen om teruggehaald te worden naar Duitsland voor de verdediging van Berlijn. Bekend is dat bij die verscheping nogal wat SS-arbeiders betrokken waren. Mogelijk was De Reus een van hen. De boomkweker L. van Beveren werkte van juli 1943 tot februari 1945 als bloemist in Gluckstadt a/d Elbe. Hij werd daar opgepakt vanwege diefstal van jenever. Via strafkamp Wilhelmsburg, waar hij stenen moest bikken, kwam hij terecht in Neuengamme. In het voorjaar van 1945 werden de gevangenen op de nadering van Amerikaanse troepen afgevoerd naar kamp Sandbostel, later naar Lübeck. Mogelijk is Van Beveren daar op de Cap Arcona terechtgekomen. Dit was een groot passagiersschip dat in de Lübecker Bocht lag en waar meer dan negenduizend gevangenen op samengedreven waren. Bij een geallieerde luchtaanval werd het op 3 mei 1945 door Engelse vliegtuigen in brand geschoten. Men meende met een Duits troepentransportschip te doen te hebben. Het zou de grootste scheepsramp uit de geschiedenis worden. De gevangenen zaten er als ratten in de val en meer dan zevenduizend man kwam om. Het stoffelijk overschot van Van Beveren is nooit gevonden. Van nog acht andere inwoners van Schouwen-Duiveland staat vast dat zij in concentratiekampen zijn omgekomen. Onder hen zitten vermoedelijk ook mannen die daar via de arbeidsinzet zijn beland. We weten dat evenwel niet zeker. Wij zullen ze behandelen in de volgende paragraaf. 120

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2017 | | pagina 122