De stierlieden moesten hun tonnen van een uniek merkteken voorzien, dat zij
tussentijds niet meer mochten veranderen. Haringkopers konden dan achteraf altijd
bij de juiste stierman reclameren. Met een certificaat moesten de stierlieden kunnen
aantonen dat het zout dat zij voor het pekelen van de haring hadden gebruikt 'zout
van zoute' was, dat wil zeggen zout dat geraffineerd was in een zoutkeet. Het moest
zo sterk zijn dat een haring op de pekel bleef drijven. Om dit te bereiken moest
voor veertien 'sticken' haring vijf tonnen zout worden gebruikt. Als een stierman
verse haring aanvoerde, diende hij hiervan een dozijn aan de baljuw te tonen.
Voorschrift 17, 30-31, 42, 57-58: Arbeidsverhoudingen: Het dienstverband tussen
een stierman en zijn reders en tussen de stierman en zijn opvarenden mocht alleen
tussen kerst en Cathedra Petri (22 februari) worden opgezegd. Iemand die een
handgeld van een stierman of reder aannam en daarna vanuit een andere haven
in zee liep, verbeurde ten behoeve van de stad 'thien duust steens'. Werd je ziek,
dan diende je zelf voor een vervanger te zorgen. De bemanningsleden mochten
naast hun gage per haringreis slechts twee ton haring of een half last verse haring
verdelen.
Voorschrift 49-52: Afrekening: Binnen veertien dagen na aankomst in de thuishaven
moesten de stierlieden hun bemanningsleden betalen. Rond kerst dienden zij de
winst- of verliesrekening van het haringseizoen aan hun reders te overleggen. Bij
een slechte vangst moesten eerst de belastingen worden betaald, daarna de gages
van de bemanningsleden en dan pas de leveranciers.
Voorschrift 15,19: Overlast: Alleen met toestemming van het stadsbestuur mochten
vissers in de kerk hun netten boeten en hun viswant repareren. Slechts de baljuw
was gerechtigd vissersschepen te laten verhalen als zij in zijn ogen de doorvaart in
de haven belemmerden.
Voorschrift 27: Diefstal: Kuipers, tellers of keurmeesters die haring uit een ton of
mand ontvreemdden, konden rekenen op een boete van zevenentwintig schellingen.
Voorschrift 18: Handhaven oude gebruiken-. Oude gewoonten werden ook in deze
voorschriften in ere gehouden. Zo mocht de baljuw jaarlijks uit alle buizen een
ton haring kiezen. De helft was voor hemzelf, de andere helft kreeg degene die
het aantal aangevoerde haringtonnen registreerde. Stierlieden die verse haring
aanvoerden, waren verplicht de baljuw een 'tal' te leveren.
Voorschrift 60-61: Sancties: Als een van deze voorschriften niet werd opgevolgd, kon
de baljuw van Brouwershaven hoge boetes opleggen, variërend van zevenentwintig
schelling tot zestig pond Vlaams.26
Besluit
Dankzij het ingrijpen van Maximiliaan op het gebied van veiligheid en
kwaliteitsbewaking kon de haringvisserij uit Brouwershaven enkele woelige
decennia van de zestiende eeuw overleven. Aan deze situatie kwam een einde
met de verkoop van Brouwershaven aan de Spaanse koning Filips II. Een hele
andere tijd brak voor de stad aan. De beeldenstorm brak uit en de onrust in de
Nederlanden nam toe. Op 30 september 1566 ontving Brouwershaven nog wel een
nieuw privilege van Filips II bestaande uit 'slechts' achttien artikelen en grotendeels
gebaseerd op de eerdere regelgeving van Maximiliaan. Aan de (haring)visserij en
de daarvoor benodigde infrastructuur werd door hem geen extra aandacht meer
besteed. Alleen artikel 4 bepaalde dat voor het onderhoud van de kerk inwoners
en niet-inwoners van elk pond Vlaams dat zij met de haringverkoop verdienden
een oortje aan de kerk moesten afdragen. Daarnaast kregen de bestuurders van
14