Wedervaren van Zierikzee
In de Gouden Eeuw was Zierikzee een handelsstad die voornamelijk leefde
van handel op Europese havens, binnenscheepvaart en visserij. In 1640 hadden
ongeveer tachtig vissersschepen Zierikzee als hun thuishaven, evenals honderdvijftig
binnenvaarders. Veel schepen gingen verloren tijdens de Eerste Engelse Oorlog
in 1652, een klap waarvan de vloot zich door interventie van de overheid
enigszins kon herstellen. De grootste bloei was toen echter voorbij. Naast deze
bedrijfstakken vormden de zoutraffinaderij, de meekrapverwerking en de handel in
landbouwproducten de belangrijkste inkomstenbronnen voor de stad.2
Behalve handels- en visserijstad was Zierikzee het centrum van de macht op
Schouwen-Duiveland. De stad oefende de hogere rechtspraak uit in de Vierbannen
van Duiveland (Nieuwerkerk, Capelle, Ouwerkerk en twee ambachtsporties in
Capelle en Botland). Ook was het bestuur van de polder Vierbannen in handen
van een opperdijkgraaf en heemraden, die tot in het eerste kwart van de achttiende
eeuw uit Zierikzee afkomstig waren.3
In de eerste helft van de achttiende eeuw bleef de koophandel redelijk op peil. De
stad richtte zich voornamelijk op de Brabantse en Vlaamse markt, maar kreeg daar
met sterke concurrentie te maken. Ook de kabeljauwvisserij wist zich te redden,
al schakelden Zierikzeese vissers over op de handel in visserijproducten, zoals
gezouten vis. Rond 1750 gingen de handel en visserij in de Oosterscheldestad snel
achteruit.
Om de verliezen op te vangen investeerden stedelingen in landbouwgrond,
voornamelijk op Schouwen. Op Duiveland was het grootste deel van de grond
waarschijnlijk in handen van lokaal woonachtige landbouwers.4 Een stijgende vraag
naar meekrap leidde tot een toename van het areaal hakhoutbossen. Die leverden de
brandstof die nodig was om de wortels van de meekrapplant te drogen in zogeheten
meestoven, waarna de gedroogde wortels werden vermalen en verhandeld.
Buitenleven op Duiveland
Duiveland kreeg in l6l0 een vaste verbinding met Schouwen toen bij Zierikzee
een dam werd gelegd over het water dat beide eilanden scheidde.5 Deze ingreep
verbeterde de schuring van de Nieuwe Haven van Zierikzee en van het Dijkwater aan
de noordkant, zodat de stad toegankelijk bleef voor vissers- en koopvaardijschepen.
Het duurde niet lang of er vestigden zich Zierikzeeënaars op de Duivelandse
hofsteden. Zo bezat Jan Anthonisz. de Jonge bij zijn overlijden in 1617 'het
heerenhuys staende op 't ambacht van Botland'. Een boerderij in het ambacht
Botland was begin zeventiende eeuw eigendom van de Zeeuwse raadpensionaris
Cornelis Stavenisse. De Visscher-Romankaart duidt deze aan als 'Cocuwe nu
Stavenis'. In Nieuwerkerk bewoonde Jan Jacobsz. Boeye in l6l9 een hofstede. Tot
slot lag in het zuidelijk deel van Ouwerkerk een hofstede van Christiaen de Vager
waar in 1626 de schout Vincent Leynse als pachter woonde. De kaart duidt dit
huis aan met de naam Oortsen of Mogge. In Bruinisse liet Jan van Hertsbeke in
1635 een herenhuis bouwen naast het gebouw waar zijn broer, de ambachtsheer,
verblijf hield.6 Opmerkelijk is dat het hier gaat om personen uit het Zierikzeese
stadsbestuur of het gewestelijke bestuur.
Voormalige adellijke woningen of kastelen speelden geen rol in de opkomst van de
Duivelandse buitenverblijven. Zo merkte kroniekschrijver Marcus Zuerius Boxhorn
midden zeventiende eeuw op over het kasteel Oosterstein 'met voorburgh, nederhof
etc.': light teghenwoordich vervallen'.7 Het middeleeuwse Swanenburg in Capelle
20