waren overgebleven, lagen in Oosterland en Bruinisse. Niet toevallig waren dit allebei huizen van de lokale ambachtsheren. Het huis van de ambachtsheren en -vrouwen van Oosterland stond later bekend onder de naam Heerenhof. Het kwam vermoedelijk in het midden van de zeventiende eeuw tot stand. Uit de nalatenschap van Job de Jonge (1594-1673) ging het naar zijn zoon Marinus. Het werd bij die gelegenheid omschreven als 'een boomgaert gelegen aen den dorpe van Oosterlant met den huysinge ende gevolgen daer op staende, groot met de mantelingh vijff gemeten 38 roeden'. Jobs achterneef Johan de Jonge had in 1649 en 1650 al de heerlijke rechten van Oosterland, Sirjansland en Oosterstein verworven van zijn oudste halfbroer Cornelis.19 Deze hofstede en de heerlijkheden kwamen vervolgens in bezit van Johans enig overgebleven zoon Cornelis (1645-1694). Hij was raadsheer in de Hoge Raad en lid van het Middelburgse stadsbestuur, onder meer als burgemeester. Daarnaast was hij bewindhebber van de Vereenigde Oostindische Compagnie. Uit zijn tijd dateert een afbeelding van deze buitenplaats, die is opgenomen in de Nieuwe cronyk van Zeeland door Mattheus Smallegange. Aan de ambachtsheer van Oosterland, Oosterstein en Sirjansland kwam de hoge jurisdictie toe. Dit gaf hem bijzonder veel aanzien en macht, wat tot uiting kwam in de fraaie afbeelding die een groot landhuis toont te midden van sierlijke tuinen. Zij bestonden deels uit sierlijk aangelegde perken met geschoren haagjes, zogenoemde 'parterres de broderie', met daarin kostbare tuinbeelden, omgeven door een singel van laanbomen. Dergelijke tuinen waren een zeldzaamheid op Schouwen-Duiveland in deze periode en geven de vooraanstaande positie van De Jonge weer. Dat er een afbeelding van deze buitenplaats is opgenomen in de prestigieuze Cronyk onderstreept het belang van dit buiten voor het aanzien van de eigenaar. Na het overlijden van Cornelis erfde diens dochter Henrietta Jacoba (1675-1703) de heerlijkheden en de hofstede. Zij verkocht de meeste bezittingen in 1701 aan Charles Lonque, een uit Brabant afkomstige hoge militair. Lonques dochter Susanna Maria (1699-1752) erfde Oosterland met de buitenplaats. Ze zou zich haar leven lang inzetten om beide in de familie te houden en liet de buitenplaats uitbreiden en verfraaien, onder meer met een nieuwe eetzaal. Het dorp genoot in de achttiende eeuw het nodige prestige. Rond 1740 waren er een nieuw dorpshuis, een beurs en een overdekte vismarkt opgetrokken. Verder waren enkele huizen 'vrij aanzienlijk en van de hedendaagsche bouworde'. Later kwamen in opdracht van de ambachtsvrouwe een nieuwe molen en een gasthuis tot stand. Deze activiteiten waren een uiting van hoe zij haar rol en verantwoordelijkheid als ambachtsvrouwe zag. Het was een opdracht die ze aan haar afstamming verplicht was, maar die tegelijkertijd bijdroeg aan het aanzien van haarzelf en haar familie. Dit is een iets wat met name in Zeeland sterk werd gevoeld door ambachtsheren en -vrouwen.20 Na haar overlijden erfde haar nicht Jacoba Magdalena Ockersse (1731-1772) de heerlijkheden Oosterland, Sirjansland en Oosterstein, samen met de buitenplaats. Zij trouwde met Nicolaas Steengracht, advocaat-fiscaal van de Admiraliteit van Zeeland. Zij woonden in Middelburg en maakten nauwelijks gebruik van het Heerenhof. Dichter bij huis, in het Walcherse Koudekerke, bezat Steengracht de buitenplaats Lammerenburg.21 De tweede ambachtsheerlijke buitenplaats op Duiveland lag in Bruinisse en kwam tot stand in 1721. Eerder hadden de ambachtsheren hun verblijf gehouden in een woning in het dorp. Deze was in het tweede kwart van de zeventiende eeuw gebouwd voor de toenmalige ambachtsheer Paulus van Hertsbeke. Bruinisse kwam 26

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2017 | | pagina 28