Het Heerenhof te Oosterland, gravure, opgenomen in M. Smallegange, Nieuwe cronyk van Zeeland
(Middelburg 1696) (Zeeuws Archief, KZGW, Zelandia Illustrata deel II, inv.nr. 1840)
in 1653 na het kinderloos overlijden van diens zoon Jan in bezit van Jans zuster
Elisabeth van Hertsbeke, weduwe van Johan de Jonge, na wier overlijden in 1653
haar zoon Anthony de Jonge, heer van Botland, de heerlijkheid erfde. In 1669
werd diens zoon Willem de Jonge de nieuwe ambachtsheer. Hij was burgemeester
van Zierikzee, opperdijkgraaf van Schouwen en rekenmeester in de Rekenkamer
van Zeeland namens Zierikzee. Ambachtsheer Anthony Nollens (1668-1745) liet
het herenhuis in 1721 veranderen in een 'plaatsen-huis, herberg en gijzelhuis'. De
nieuwe ambachtsheerlijke buitenplaats buiten het dorp was 'voormaals maar een
tuin geweest'. Nollens was behalve burgemeester en schepen van Goes ook een
hoge functionaris in het gewestelijke bestuur, als Gecommitteerde Raad en Raad in
de Admiraliteit van Zeeland. Het bezit van deze buitenplaats onderstreepte die status,
wat versterkt werd doordat de Tegenwoordige staat der Vereenigde Nederlanden
uit 1753 er ruime aandacht aan besteedde: 'Zij heeft thans aangenaame dreeven,
haagen, en voor 't huis een heerlijk plein, met verscheide marmeren vaazen en
beelden, en in 't midden met een grotwerk versierd.' In die tijd was de buitenplaats,
samen met de heerlijkheden Bruinisse en Botland, door vererving in bezit gekomen
van Jacob de Witte, heer van Eikerzee (1697-1765). Hij was lid van het Zierikzeese
stadsbestuur. Na het overlijden van diens weduwe in 1783 kwamen deze bezittingen
in handen van hun dochter Cornelia Maria de Witte van Eikerzee, die was gehuwd
met Bonifacius Mogge Pous, onder meer burgemeester van Zierikzee en curator van
de Latijnse school in die plaats. Hij bezat sinds 1765 de buitenplaats Mon Plaisir in
Noordgouwe. Die zullen ze als hun voornaamste buitenverblijf hebben beschouwd,
gelet op de verfraaiingen die ze daar lieten aanbrengen aan huis en park.22 Een
kaart van het hof te Bruinisse laat zien dat dit vooral voor het nut was ingericht:
weilanden en een grote moestuin springen het meest in het oog. Tegelijkertijd was
het huis voor Schouwen-Duivelandse begrippen zeer aanzienlijk te noemen.
Voor het aanzien van de familie was dit hof belangrijk en de eigenaresse had
testamentair bepaald dat de buitenplaats in stand moest blijven en samen met de
heerlijkheid als familiebezit behouden moest blijven. Door jarenlang achterstallig
27
—II
r