vanaf de dijk van de polder Alteklein tot voorbij Nieuwerkerk was midden acht
tiende eeuw een straatweg. In het midden van de achttiende eeuw gold het dorp
Oosterland als een aantrekkelijk oord, vooral vanwege het verkeer: 'Tot voordeel
en levendigheid van de plaats, helpt mede nog de doortogt, die er veeltijds is, van
hetgene te lande over dit eiland, uit Holland naar Zeeland, en zo weder terug gaat.
Het derde aspect van het landschap dat ik hier noem, is de aantrekkelijkheid van
het gebied om er te verblijven of zich er te vermaken. Kroniekschrijver Smallegange
noemde het 'een seer schoon en vruchtbaer eiland'. Later schreef de Tegenwoordige
staat er lovend over: 'De landerijen zijn 'er vrugtbaar in het draagen van allerlei
graanen, erten, boonen, mee, vlas en andere veldvrugten, daar toe zijn 'er veel
grazige weiden. Op verscheide plaatsen is het ook digt beplant.'
De grond in Oosterland was zavelachtig en er waren zoet water en een 'overvloed
van wild'. 'Beide wordt het niet weinig bevorderd, door de goede ordres op 't
stuk der visscherij en jagt, die er zorgvuldig gehandhaafd worden,' aldus een
beschrijving uit 1753. Het landschap bood een aangename afwisseling en was
geschikt om erin te wandelen: 'De beste landen dienen voor zaai- en weylanden;
de ligtere zijn doorgaans beplant met kreupelbosch, dat er niet alleen een zagte en
aangenaame lugt veroorzaakt, maar ook door zig zeiven de binnenwegen en paden
als tot dreeven maakt. Daartoe zijn er verscheide groote wegen, ter wederzijde
lustig beplant met hoogopgaande ypen-boomen.' De bossen leverden rijshout en
brandhout.27
In Bruinisse zorgde de veerdienst voor het nodige vertier, wat blijkt uit de
aanwezigheid van drie herbergen die er eind achttiende eeuw lagen. Toen in 1805
de ambachtsheerlijke buitenplaats werd ontmanteld, kocht Leendert Jansz. Zoeter,
herbergier in de Herberg op 't Zijpe, 'de coupel of zomerhuis staande op den zeedijk'.
Hoewel deze vlakbij zijn uitspanning stond, had het eerder dienst gedaan als tuinhuis
van de buitenplaats.28 De veerdienst vormde in die tijd evenwel voor Zierikzeeënaars
geen reden meer om een buitenverblijf bij die plaats te willen hebben.
Buitenplaatsen op Schouwen
Tot besluit van dit overzicht maak ik de vergelijking tussen Duiveland en Schouwen,
om na te gaan of dat verklaringen kan opleveren voor de opkomst en achteruitgang
van het buitenleven op Duiveland. Verspreid over Schouwen lagen in het midden
van de zeventiende eeuw meer dan vijftig hofsteden die als buitenverbliji dienst
deden. In het westen, namelijk Noordwelle, Renesse, Haamstede en Burgh, noemt
de Visscher-Romankaart er eenendertig, waaronder de twee kastelen Slot Haamstede
en Slot Moermond. De kaart vermeldt Zierikzeese namen als Hoffer, De Jonge
en Van Bellem. Zeven namen doen vermoeden dat het een lokaal woonachtige
landbouwer betrof, zoals Bolle, Adam Claes of Jan Wisse. Ook hier was een eeuw
later vrijwel niets meer over van het buitenleven. De afstand tot de stad zal daar een
voorname reden voor zijn geweest, hoewel het westen van het eiland bereikbaar
was over de zeedijken langs de zuidrand, of via de noordelijke route die langs
Noordgouwe en Brouwershaven liep.
De buitenverblijven die zich wisten te handhaven, waren vaak verbonden met
lokale ambachtsheerlijke rechten. Dit gold bijvoorbeeld voor het huis De Helle
bij Noordwelle. Dit kwam tot stand voor 1670 en was het buitenverblijf van de
Zierikzeese koopman en regent Reinbrand Verboom. Na de dood van diens weduwe
kocht Cornelis Pous in 1677 de hofstede met een grote hoeveelheid landerijen erbij.
In 1678-1679 liet hij het huis ingrijpend verbouwen en verwierf van de Staten van
30