Zorgen Was de Hogere Burgerschool lange tijd een paradepaard van Zierikzee, rond de eeuwwisseling veranderde de lust in een last. De financiën van de gemeente stonden onder zware druk en bezuinigingen waren noodzakelijk. Het bedrag dat de gemeente moest bijpassen voor de HBS was aanzienlijk. De uitgaven bedroegen in 1905 ruim 19 000 gulden. De salarissen waren de grootste post: 16 250 gulden. Aan schoolgelden werd ruim 3700 gulden geïnd, terwijl de rijkssubsidie 9500 gulden bedroeg. Er was derhalve een nadelig saldo van ongeveer 5800 gulden dat geheel voor rekening van de gemeente Zierikzee kwam. Een pleister op de wonde was dat deze subsidie in 1904 met 1000 gulden was verhoogd. Weliswaar telde de school ook leerlingen van buiten Zierikzee, maar de besturen van die gemeenten droegen niets bij. De mogelijkheid bestond dat het rijk de school overnam, iets wat slechts mondjesmaat werd toegestaan vanwege de kosten. Al in 1901 was de eerste poging gedaan door een verzoekschrift in te dienen bij de minister van Binnenlandse Zaken onder wie het onderwijs ressorteerde. Burgemeester Vermeijs en wethouder Van der Vliet gingen op audiëntie bij minister dr. A. Kuyper. Deze stond niet onwelwillend tegenover het verzoek maar er waren veel aanvragen. Om zes scholen over te nemen was 200 000 gulden nodig en dat was veel geld dat door de Staten-Generaal via de begroting moest worden gevoteerd. Het kwam er niet van. Er waren ook andere zorgen en die golden de school zelf. Er waren veel wisselingen in het lerarenkorps. Een deel van de docenten bleef slechts kort. Zij ambieerden vaak een andere school, waarbij de geïsoleerde ligging van Zierikzee een rol speelde. Ook de weinig professionele houding van de raadsleden telde mee. Zo werd in 1901 de nummer een op de voordracht voor leraar aardrijkskunde niet benoemd omdat hij zich niet persoonlijk was komen voorstellen aan de leden van de raad. Met zeven tegen drie stemmen besloot de gemeenteraad de vacature aan te houden zodat hij dat alsnog kon komen doen. Niet hij maar F.E.L. Veeren werd gekozen, die vervolgens een jaar later niet werd herbenoemd. Om dergelijke zaken aan het publiek te onttrekken, werden zij besproken in besloten vergaderingen, iets wat regelmatig gebeurde. Weinig elegant was het dat raadslid Koopman zich via de HBS nadrukkelijk wilde profileren. Eind 1904 stelde hij de vraag of er een reglement voor de Commissie van Toezicht was en of de leden verplicht waren de school regelmatig te bezoeken. Aanleiding voor zijn vragen was dat hij had vernomen dat de discipline op school 'zeer veel' te wensen overliet. Zijn collega Fokker sprong erop in door op te merken dat niet de Commissie van Toezicht de tucht op school moest handhaven, maar de directeur. De Bruyne toonde zich gebelgd en diende bij de gemeenteraad een verzoek in om een onderzoek in te stellen naar de toestand op zijn school. Hij stelde de actie van zijn oud-leerling, Leendert Koopman legde in 1885 met succes het eindexamen af, niet op prijs. Burgemeester Vermeijs wist in een van de volgende raadsvergaderingen de zaak te sussen, nadat gebleken was dat er geen maatregelen nodig waren. Was dit nog een stormpje in een glaasje water, een jaar eerder, in 1903, had zich een ernstiger incident voorgedaan. De leraar Frans, E.M.J.C. Belmonte, met wie al eerder grote problemen waren geweest, was surveillant geweest bij het eindexamen. Hij had de leerling W. van Rappard, aan wie hij privaatles gaf, de oplossing van twee vraagstukken toegestopt. Het voorstel van B en W om hem te ontslaan, het college volgde het advies van de inspecteur voor het Middelbaar Onderwijs, werd door de 53

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2017 | | pagina 55