gemeenteraad verworpen. Wel werd Belmonte voor drie maanden geschorst met
verlies van zijn salaris. Bovendien werd hij ongeschikt bevonden om ooit nog m een
eindexamencommissie zitting te nemen en kreeg hij een verbod opgelegd om nog
langer privaatlessen te geven. Niettemin bleef het gedrag, of beter: het wangedrag
van Belmonte veel zorgen geven, vooral voor directeur De Bruyne die hem maar
nauwelijks in het gareel kon houden.
Later, in 1907, zou Belmonte de enige leraar zijn die niet werd overgenomen door
het rijk en waarvoor de gemeente nog jarenlang een wachtgeld uitbetaalde^ De
Commissie van Toezicht had er tevergeefs voor gepleit dat Belmonte wel door
het rijk zou worden overgenomen. Inspecteur Ten Bruggencate had zich eerdei
welwillend jegens Belmonte opgesteld. Maar de inspecteur was onverbiddelijk toen
Belmonte het gegeven vertrouwen beschaamde. De minister van Binnenlandse
Zaken, inmiddels mr. P. Rink, legde het advies van de Commissie van Toezicht naast
zich neer Hij zette zich alleen in voor een uitkering uit het Rijkspensioenfonds en
een wachtgeld voor Belmonte. Pikant was dat het gemeentebestuur naar aanleiding
van deze pensioenkwestie te weten kwam dat Belmonte, die tweede luitenant was
geweest bij de vestingartillerie, in 1881 door het Hoog Militair Gerechtshof was
veroordeeld tot ontslag uit de militaire dienst wegens 'ontrouw in een bewind van
penningen'. Daarmee werd ook het financiële wanbeheer van Belmonte duidelijker,
want hij zat voortdurend in geldnood, hetgeen een van de redenen was van zijn
obstinaat gedrag. Directeur De Bruyne merkte in dat kader op: Zijne cijfers zijn
voor geld te koop.'
Al deze zaken rond de Zierikzeese HBS verbleekten echter bij hetgeen in 1906
gebeurde. 'De zaak Vollgraff' zette de toch al verhitte gemoederen in vuur en vlam.
Vacature leraar wis- en natuurkunde en kosmografie
Begin 1905 diende dr. H.A. Naber zijn ontslag in als leraar natuur- en werktuigkunde,
kosmografie en wiskunde, het laatste vak in de hoogste twee klassen, wegens zijn
benoeming aan de HBS in Hoorn. Vier jaar was hij in Zierikzee werkzaam geweest.
Het salaris behoorde tot de hoogste van de docenten: tweeduizend gulden. Naber
had ook wis- en meetkunde gegeven aan de Burgeravondschool en daarmee
vierhonderd gulden verdiend.
Zes sollicitanten meldden zich: drie doctorandussen (E.E. Mogendorff, Amsterdam,
H.J.E. Beth, Baarn en W.G.A. Meijer, Groningen), een doctor (J.A. Vollgraff, Utrecht)
en twee werktuigkundig ingenieurs (I. Jacobson, Deventer en C.D.C. Appeldoorn,
Delft). De laatste twee hadden in Delft gestudeerd. Inspecteur Ten Bruggencate
wees er in zijn advies op dat alleen Vollgraff de volledige bevoegdheid had zoals
de wet voorschreef. Hij maakte op de inspecteur 'een flinken indruk' en over
zijn bekwaamheden waren de ingewonnen berichten gunstig. Daarom kon hij
zonder meer op de voordracht worden geplaatst. Voor de tweede plaats beval Ten
Bruggencate Meijer aan, die eerder werkzaam was in Amersfoort en daar een goede
indruk had achtergelaten. Mede op grond van zijn karakter en houding was hij de
tweede plaats waard. Beval hij vaak drie kandidaten aan, dit keer volstond hij met
twee. Zouden B en W toch een drietal willen voordragen, dan zou Appeldoorn
daarvoor in aanmerking komen als hij bevoegd was voor kosmografie, wat niet het
geval was.
B en W volgden het advies van de inspecteur op en plaatsten Vollgraff als nummer
één en Meijer als nummer twee. Met algemene stemmen werd Vollgraff op 20
maart 1905 door de gemeenteraad benoemd. Zoals te doen gebruikelijk was de
54