lerares Engels. Haar voorgangster, G. Marwitz, was de eerste vrouwelijke docente
op de Zierikzeese HBS; zij had het maar een jaar volgehouden. Ook Valeton was
tijdelijk benoemd tot 1 maart 1906. Voor zowel Vollgraff als Valeton rees de vraag
of ze voor een definitieve benoeming in aanmerking kwamen.
Op 16 januari 1906 werd de gemeenteraad in een besloten vergadering in kennis
gesteld van de ordeproblemen. Het raadslid J. de Vrieze kon als lid van de Commissie
van Toezicht melden dat de toestand verbeterde. Voor het al of niet verlengen van
de benoemingen won, zoals gebruikelijk, het college van B en W advies in bij de
Commissie van Toezicht, de inspecteur en de directeur. De laatste rapporteerde
als eerste. Over mejuffrouw Valeton was De Bruyne positief. Ze was goed op de
hoogte van haar vak, gaf goed les volgens een goede methode, was zeei ijveiig
en ontzag geen moeite in het belang van de leerlingen. Met de tweede klas had
ze ordeproblemen, maar De Bruyne had er vertrouwen in dat zij die te boven zou
komen. Daarom droeg hij haar voor een definitieve benoeming voor.
Dat gold niet voor dr. Vollgraff. Op zijn wijze van lesgeven had De Bruyne heel
wat aanmerkingen. Vollgraff was weifelend, beging onhandigheden en wekte de
lachlust op. Daardoor verloor hij zijn prestige bij de leerlingen met als gevolg dat
de orde veel te wensen overliet. Door krachtig ingrijpen van De Bruyne, die tot
tweemaal toe een leerling gedurende acht dagen van school had gestuurd, was de
toestand 'wat redelijker gewordenDe oorzaak lag in de totale onervarenheid van
dr. Vollgraff, die nooit eerder les had gegeven en bovendien zelf altijd privaatles
had gekregen. Toch zag De Bruyne nog wel perspectief. Als hij maar goed zijn best
deed en met 'een beter besef van het verkeerde en ernstige van den toestand, en de
karaktervorming, die vaak eerst door het ondervinden van de hardheden van het
leven verkregen wordt' zou hij een beter leraar kunnen worden. Daarom wilde De
Bruyne hem een herkansing gunnen en stelde voor zijn tijdelijke benoeming met
een jaar te verlengen, dat wil zeggen tot 1 april 1907. Dan zouden ook de resultaten
van de eindexamens bekend zijn. Om alle openheid te betrachten had De Bruyne
zijn advies voor de verzending voorgelezen aan Vollgraff.
De Commissie van Toezicht kwam tot dezelfde conclusies als de directeur, maar
wilde de tijdelijke benoeming van dr. Vollgraff niet verder laten lopen dan tot het
einde van de lopende cursus. Inspecteur Ten Bruggencate sloot zich aan bij het
advies van de directeur. Een verlenging van de tijdelijke benoeming wilde hij echter
niet verder laten lopen dan tot 1 januari 1907. Omdat dr. Vollgraff een bekwaam
en beschaafd man' was, had hij recht op 'eenig geduld wat zijne geschiktheid als
leeraar betreft'. Uit de drie adviezen, besloten B en W het advies van de inspecteur
te volgen en stelden aan de raad voor de tijdelijke benoeming van dr. Vollgraff te
verlengen tot 1 januari 1907. De termijn van de Commissie van Toezicht werd te
kort bevonden en die van de directeur te lang.
Op 23 februari 1906 vergaderde de gemeenteraad opnieuw in beslotenheid. De
raadsleden Koopman en De Crane verklaarden ten aanzien van het voorstel over
Vollgraff te zullen tegenstemmen. Het raadslid De Vrieze zei blanco te zullen
stemmen. Als toelichting zei hij als lid van de Commissie van Toezicht meermalen
een les van Vollgraff te hebben bijgewoond en 'zijn onderwijs is meer dan slecht'.
Burgemeester Vermeijs hield een pleidooi voor Vollgraff: 'Hij is een fatsoenlijk man
en het kan zijn dat zijn onderwijs beter wordt, waarom het wenschelijk is, dit te
probeeren.' Hij stelde voor het advies van de inspecteur te volgen.
Verlenging tot 1 januari 1907 was ook uit een ander oogpunt voor de hand liggend.
Want in diezelfde vergadering kon de burgemeester melden dat er vooruitgang
56