klas en later diens vader, de leraar Belmonte, daarover bij de directeur klaagden, had deze een ernstig onderhoud met Vollgraff. De Bruyne maakte hem duidelijk dat lichamelijke straffen ontoelaatbaar waren. De maat raakte vol toen de leraar dezelfde leerling weer in het gezicht sloeg en hem de klas uitwerkte. Daarbij had Vollgraff de pech dat dit keer Eduard Belmonte geheel onschuldig was. Toen De Bruyne hem opnieuw onderhield, verklaarde dr. Vollgraff het geven van oorvijgen een geoorloofde en nuttige straf te vinden. Hij had nagezocht of slaan strafbaar was. Dat was alleen het geval als er lichamelijk letsel uit volgde. Vollgraff vond dat zijn mening even veel waarde had als die van de directeur. Het geduld van De Bruyne raakte op. Hij had inmiddels voorzitter Kloppert van de Commissie van Toezicht ingelicht, mede vanwege de vrees voor een vechtpartij tussen de leraar en zijn leerlingen. Daarom had hij dr. Vollgraff aangeraden, ter wille van zijn toekomst, tegen het einde van de cursus ontslag aan te vragen. Daarvan stelde hij B en W op 7 mei 1906 schriftelijk in kennis, evenals de voorzitter van de Commissie van Toezicht. Nog dezelfde dag ging er een brief uit van B en W. Daarin werd dr. Vollgraff terechtgewezen ten aanzien van het geven van lichamelijke straffen en hem opgedragen dat achterwege te laten. Nu het worden van een goede leraar er niet inzat, werd hem in overweging gegeven om zelf ontslag aan te vragen. Dit met het dreigement als hij dat niet deed de gemeenteraad zou worden voorgesteld de tijdelijke benoeming per 1 september te beëindigen. Tot slot werd hem gevraagd om voor 16 mei een reactie te geven. Die kwam op 11 mei. Over lichamelijke straffen deed Vollgraff vrij luchtig. Hij had dit een keer of acht gedaan 'en daaruit blijkt voldoende dat dit ook bij mij geen regel is'. Vollgraff ontkende dat De Bruyne hem had meegedeeld dat hij zulke straffen niet wenste. Maar overigens zegde hij toe dit niet meer te zullen doen. Ontslag wilde dr. Vollgraff niet vragen. Hij wilde vasthouden aan de eerdere afspraak om de resultaten van het eindexamen af te wachten. Ook was het nog te prematuur om uitspraken te doen over het wel of niet overwinnen van de ordeproblemen. Zo omzeilde dr. Vollgraff de kritiek en wilde het verzoek om zelf ontslag te nemen, vooruitschuiven. Zijn brief werd voorgelegd aan directeur J.A. de Bruyne. Ondertussen had zich een nieuw incident voorgedaan. Vollgraff had op 8 mei in de vierde klas, toen er weer herrie was, de jongens aangezegd dat als ze niet stil zouden zijn hij oorvijgen zou uitdelen. Vermoedelijk had Vollgraff de brief van Ben W waarin hem werd meegedeeld dat dit niet toegestaan was, nog niet gelezen. De Bruyne gaf in zijn reactie een uitvoerige toelichting en bleef bij zijn advies. Dat Vollgraff bij goede eindexamenresultaten met succes naar elders zou kunnen solliciteren, wees De Bruyne resoluut van de hand. De ordeproblemen waren daarvoor een beletsel. Met 'zulke vreemde paedagogische denkbeelden' kon Vollgraff dat vergeten. De brief van dr. Vollgraff en de reactie van directeur De Bruyne kwamen aan de orde in de vergadering van B en W op 14 mei. Staande de vergadering werd voorzitter Kloppert van de Commissie van Toezicht opgeroepen, samen met de directeur. Kloppert en De Bruyne gaven als hun mening dat dr. Vollgraff niet langer dan tot het eind van het schooljaar kon worden gehandhaafd. Nog diezelfde dag schreven B en W opnieuw naar dr. Vollgraff en wezen hem erop dat er geen sprake was van verbetering maar van achteruitgang. Daarom waren zij voornemens hem voor ontslag voor te dragen per 1 september. Hij werd nogmaals in de gelegenheid gesteld zelf ontslag aan te vragen. Langer uitstel wilden zij Vollgraff niet gunnen, mede om tijdig de vacature te kunnen vervullen voor het begin van het nieuwe schooljaar. 58

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2017 | | pagina 60