Jhr. R.R.L. de Muralt, ca. 1925 (GASG SP 0984) J. de Vrieze, ca. 1925 (GASD SP 0990) waarbij de commissie om een uittreksel verzocht uit de notulen van de besloten vergadering waarin voorkwamen de mededelingen die De Vrieze had gedaan. Het was zonneklaar dat er binnen de commissie, net zoals in de gemeenteraad, sprake was van scherpe tegenstellingen. Het antwoord van de Commissie van Toezicht kwam aan de orde in de raadsvergadering van 1 oktober. Het gaf de tegenstanders gelegenheid nog eens op de zaak Vollgraff terug te komen. Het raadslid De Crane vond dat door de uitspraak van Gedeputeerde Staten de raadsleden 'als kwajongens naar huis gezonden' waren. Wanneer de geheimhouding werd opgeheven, zou aan iedereen duidelijk worden wat de motivatie was van de tegenstanders van Vollgraffs ontslag. Koopman wilde de geheimhouding zonder meer opheffen. Er was tegen hem in de krant geschreven maar hij had zich niet kunnen verweren vanwege die geheimhouding. In de woordenstrijd over en weer stond de positie van De Vrieze centraal. Deze kwam tot het verrassende standpunt dat hij niet voor opheffing van de geheimhouding was in het belang van de HBS en haar directeur, waarmee hij zich conformeerde aan het standpunt van de Commissie van Toezicht, maar persoonlijk voor de opheffing van de geheimhouding was. Dit laatste bracht de laatste tegenstanders van de opheffing over de streep. Afgezien van De Vrieze, die buiten stemming bleef, werd de geheimhouding met algemene stemmen opgeheven. Op het eind van de vergadering kwam De Vrieze terug op de persoonlijke aanval van Koopman, die hem beschuldigd had van leugens. Omdat Koopman zijn excuus niet had gemaakt, wilde De Vrieze hem 'nu de waarheid zeggen, zooals nog nooit zal zijn gebeurd'. Zowel het raadslid mr. J.C. van der Lek de Clercq als de voorzitter spraken afkeurende woorden over dit voornemen. De Vrieze matigde daarop 67

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2017 | | pagina 69