over hem en zijn school waren geuit. Het raadslid De Crane had in de raad van 1 oktober gezegd dat de mededeling van De Vrieze in de besloten raadsvergadering neerkwam op 'bandeloosheid op de Hoogere Burgerschool'. Omdat De Vrieze, had verklaard in opdracht van de Commissie van Toezicht te hebben gehandeld, verzocht De Bruyne voor deze commissie te mogen verschijnen. Hij wilde weten wat er waar was van deze opdracht en welke grieven men tegen hem had omdat er vroeger nooit enige aanmerking op zijn beleid was gemaakt. De Bruyne wilde in de gelegenheid worden gesteld die bezwaren te weerleggen. Wat al te vermoeden was, kwam nu naar voren: de tweespalt binnen de Commissie van Toezicht, want De Bruyne kreeg als antwoord dat 'noch officieel noch officieus aan den heer De Vrieze is verzocht in den Gemeenteraad eenige mededeeling te doen betreffende Uw beleid als Directeur'. Tegenover De Bruyne was de commissie hooghartig. Als er grieven waren tegen het beleid van de directeur dan zou niet hij maar de Commissie van Toezicht die ter tafel behoren te brengen. Daarom waren er 'geen termen aanwezig' om aan het verzoek van De Bruyne te voldoen. En daarmee kon de directeur het doen. Met de overname van de HBS ging het voorspoedig. De Staten-Generaal hadden daarmee ingestemd. De minister van Binnenlandse Zaken had zich bereid verklaard om een noodzakelijke verbouw van de school voor rekening van het rijk te nemen. In juli 1907 werd overeenstemming bereikt en werden de afspraken vastgelegd in een overeenkomst. Per 1 september werd de school omgezet in een Rijks Hogere Burgerschool. Kort tevoren, in augustus, hadden de leden van de commissie collectief ontslag genomen. Als motief noemden zij de overgang van de HBS naar het rijk. Het is de vraag of er niet meer aan de hand was. De relatie met deze school was weliswaar een andere geworden, maar nog steeds werd daarop toezicht gehouden, zij het dat die, om de woorden van dr. J.J. Westendorp Boerma te gebruiken, 'niet veel meer dan ornamentele betekenis' had. Bovendien was er nog de Avondschool voor Vakonderwijs en vanaf 1913 kwamen daar nog de Ambachtsschool en de Handelsavondschool bij. De nieuw benoemde commissie nam al in 1909 ontslag, ook collectief, nadat de gemeenteraad het verzoek om een toelage ter bestrijding van de onkosten had afgewezen. Directeur De Bruyne bleef tot 1921 aan het roer staan van zijn school. Zijn gezag was onaangetast. Met genoegen zag hij zijn school overgaan naar het rijk waardoor voortaan de gemeentelijke bemoeienis, of bemoeizucht zoals De Bruyne die had ervaren, drastisch beperkt werd. Toen op 2 september 1907, de dag na de overname, de directeur met de leraren vergaderde, kon De Bruyne het niet nalaten 'zichzelf en de overige heeren met de benoeming bij het rijk' geluk te wensen. In de jaren van 'de zaak Vollgraff' en daarna stapelden de meningsverschillen en ruzies in het Zierikzeese gemeentebestuur zich verder op. Die zouden zich gaan concentreren op de persoon van burgemeester Vermeijs. Ook de zaak Vollgraff werd hem aangewreven door zijn tegenstanders. Net zoals in deze zaak aarzelden zij niet om een ambivalente houding aan te nemen die meer door opportunisme was ingegeven dan door de wens voor een correct bestuurlijk beleid. Epiloog Doctor Johan Adriaan Vollgraff liet op 17 oktober 1906 Zierikzee achter zich. Hij keerde terug naar Den Haag waarvan hij bijna een jaar eerder was gekomen. Later ging hij naar Leiden waar hij opnieuw assistent in de natuurkunde aan de universiteit 69

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2017 | | pagina 71