BROOD DANKZIJ SNOEIHOUT..
Een terugblik op het broodbakproces van de mekkebakker
door drs. Adriaan J. Rotte
Koekjes van andermans deeg
Het was tijdens mijn lagereschooltijd dat ik in de bakkerij van mijn vader voor
het eerst bewust enkele zwartgeblakerde bakplaatjes op de werkbank ontdekte.
'Die kunnen onmogelijk van u afkomstig zijn,' zei ik toen ik daarop amateuristisch
gespoten spritsjes zag. 'Die zijn van huisvrouwen,' merkte vader op, 'om hier door
mij te laten afbakken.' Het was medio de jaren 1950, toen een elektrisch of gasfornuis
met bakoven nog onbekend was. Selfmade deegjes bracht men gewoontegetrouw
naar de bakker. Dat deden de mensen vroeger altijd. Hij beschikte als enige over
een oven. Tegen bakloon vervulde hij allemans wensen. Ik begreep het, want
sinds jaar en dag werden in het najaar regelmatig kussenslopen vol geschilde en in
kwartparten verdeelde appels afgegeven. De bakker droogde ze ter conservering.
Het was een oeroud gebruik, naast het recentere wekken van vruchten en groenten,
om de wintervoorraad aan appeltjes, peren, pruimen en zelfs selderij veilig te
stellen. Tegen enkele grijpstuivers werd zo'n opdracht uitgevoerd in de nawarmte
van de oven. Niet in de ovenruimte zelf uitgespreid, maar er juist bovenop. Het zijn
enkel nog de ouderen onder ons die hiervan weet hebben. Tegenwoordig vormen
het diepvriesvak van de koelkast of de diepvrieskist het alternatief.
Nog hoor ik mijn vader opmerken over de hem toevertrouwde spritsjes: 'We zullen
er wat van proberen te maken.' Dat herinnert aan een lang voorbije tijd waarin het
bakinitiatief meer bij de klanten lag, dan dat de bakker met een eigen brood- en
gebaksassortiment voor de dag kwam. De bakker stond doorgaans enkel garant
voor een degelijk verhitte oven en de juiste baktijden. Het gezegde: 'Bak er maar
wat van', was vooral afkomstig van de klanten. Kwaliteit was hun zorg en niet die
van de bakker. Uiteraard kon dat nogal eens leiden tot misverstanden. Alsof de
bakker het hem aangereikte deeg bij toverslag meer kwaliteit kon geven.
Tegen vooroordelen en argwaan in
Het kopen van ons dagelijks brood is tegenwoordig iets heel vanzelfsprekends.
Daarvoor kun je behalve bij de (warme) bakker evengoed ook bij de supermarkt
terecht. Het brood is alomtegenwoordig en voor iedereen toegankelijk.
Heel anders was dat voor ongeveer 1930. Toen beschikten boeren, maar ook bijna
ieder doorsnee gezin over eigen meel. Daarom werd het loon van de meeste
arbeiders deels uitbetaald in natura, dus in graan, dat men privé liet malen bij de
molenaar. Die berekende daarvoor maalloon. Volgens vast gebruik nam hij van
het net gemalen meel een aantal scheppen af. Het hem geschonken vertrouwen
wekte weieens argwaan. Reden waarom de pasmaat doorging voor de 'almachtige
schepper'
Vooral op afgelegen boerderijen had men traditioneel een eigen bakoventje,
ondergebracht in een klein huisvormig onderkomen op veilige afstand van de
hoeve zelf. Een of meerdere keren per week bakte de boerin zelf haar brood. In
bepaalde buurtschappen kon ook sprake zijn van een gemeenschappelijke bakkeet,
de zogenaamde mek-oven.
86