Particulieren echter waren aangewezen op de zogenaamde meelslijter: een winkelier die een voorraad meel uitwoog in porties, groot genoeg om daarvan een brood te kunnen laten bakken. Het verkregen meel werd aanvankelijk thuis opgeslagen. Op de meeste dorpen was het de gewoonte dat de vrouw des huizes een portie meel in een wit linnen zakje gereedzette. Dat werd de volgende morgen vroeg bij de bakker gebracht. Of anders haalde de bakkersknecht het met een kruiwagen op. Het kon ook anders. Moeder de vrouw kneedde 's morgens vroeg eigenhandig het deeg en liet het vervolgens afhalen of leverde het persoonlijk af bij de favoriete bakker. Wij schrijven dus over de tijd dat de inbreng van de bakker beperkt bleef tot het kneden van kleine degen en het afbakken daarvan. Behalve dat sommige molenaars in een kwaad daglicht stonden, gold dat ook voor bepaalde bakkers. Niet voor niets wees men op zijn kromme vingers. Die zouden zo geworden zijn doordat hij in het geniep stukjes van andermans deeg afkneep. Bovendien, wie kon garanderen dat wat je bij hem inleverde, straks ook daadwerkelijk 'eigen deeg' of 'deeg van eigen meel' zou zijn? Vandaar dat slimmeriken in hun meel of zelf vervaardigd deeg, herkenningssymbolen verborgen. Al etend zou men snel een enkele witte of bruine boon, erwt of iets van dien aard kunnen terugvinden. Lukte dat, dan was er niets aan de hand. Maar trof je toevallig iets heel anders aan, dan waren de rapen gaar! Al te vaak meende een klant inferieure kwaliteit te proeven, teiwijl er zijns inziens toch goed meel was afgegeven! De bakker zou dus gemakshalve verschillende porties meel door elkaar hebben gemixt. Dat verwijt was doorgaans onterecht. Pikant detail hierbij is het feit dat de molenaar eens een vrachtje bloem bij de bakker afleverde, vergezeld van dit briefje met de waarschuwing: 'De terve kon moeilijk gemalen worden vanwege de kattestront.' Blijkbaar had de betreffende klant zelf zijn tarwe thuis onvoldoende hygiënisch bewaard. Zoals de molenaars, ondanks alle goede zorgen, tegen alle vooroordelen in, maalden, zo kneedden ook de bakkers: 'Twaalf molenaars, twaalf bakkers, vierentwintig dieven!' Omstreeks het begin van de twintigste eeuw veranderde het klassieke leefpatroon. Het loon werd voortaan uitbetaald in klinkende munt. Broodtbackers als plaetbackers Van oudsher stonden en bleven de bakkers als broodbakkers in een vast traditioneel kader. Voor wat mijn geboortedorp Nieuwerkerk betreft, hadden de meeste inwoners aanvankelijk hun eigen bakoventje. Het risico van brandgevaar was dusdanig groot, dat dit van overheidswege tot een minimum werd beperkt. Men concentreerde zich op de enkele publiektoegankelijke bakovens die het dorp al kende. Later werden die vervangen door een officiële bakinrichting, onder de naam 'plaetbackerij', halverwege in de Kerkstraat. Zo gingen de achttiende eeuwse broodbakkers voor plaetbacker door. Uiteraard vervulden zij de rol van 'mekkebakker'. Op praktische wijze bakten zij op stalen platen de hun toevertrouwde degen tot brood. Die broden leken sprekend op de klassieke vloerbroden. Veel later zouden de stalen broodblikken hun intrede doen. In 1819 kreeg de formele dorpsbakkerij voor het eerst concurrentie van een bakker die op eigen initiatief een bakkerij stichtte. Vanaf die tijd was het een komen en gaan van particuliere bakkers. Iedereen ging voor zijn geluk. Lange nachtenintensieve dagen Dit artikel gaat terug tot achter de hedendaagse mondelinge overlevering. Wie is nog bekend met het fenomeen 'mekkebakker'? Hooguit de alleroudsten herinneren zich 87

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2017 | | pagina 89