nog hoe de gemetselde bakkersoven werd verhit dankzij zogenaamde 'mutsaards', takkenbossen; in het Duivelandse dialect: musters. En wat ging er zoal aan vooraf eer de klant zijn dagelijks brood in ontvangst kon nemen? We zetten daarom een aantal stappen terug in de tijd om van het klassieke bakkerijgebeuren kennis te nemen.1 Het bakkersvak was een zwaar beroep. In de doorgaans diepe trog diende elk brooddeeg apart gekneed te worden. Alles was immers handwerk. Eens heeft een bakker, in de tijd dat er nog met de hand werd gekneed, gezegd: 'Het beste brood vervaardig je met meel, water, gist, tijd en zweet.'2 Al knedend stond hij dan ook met opgestroopte boezeroenmouwen diep gebogen over de trogrand. Na het ene deeg volgde het andere. Zo is er heel wat jaren gezwoegd 'in het zweet zijns aanschijns'! Een bakker werkte zijn leven bijna onafgebroken. Dag en nacht. Het waren altijd lange nachten, voorafgegaan en gevolgd door vroeg begonnen intensieve dagen waarin, zoals straks zal blijken, enorm veel regel-, bakkerij en bezorgwerk op hem wachtte. Het lag dan ook voor de hand dat een bakker doorgaans niet oud werd. Het 'stigte' van een bakkerij Toch was het bakkersvak voor velen zeer aantrekkelijk. Dat had namelijk te maken met de toenmalige rangen- en standenmaatschappij. Een bakker behoorde tot de middenstand, ook al was zijn negotie niet meer dan een eenmansbedrijfje. Hij was dus met ere een kleine middenstander. Dat betekende een stap hoger op de maatschappelijke ladder ten opzichte van de onderste sporten waarop de seizoen en landarbeiders zich bevonden. Daaruit waren de meeste bakkersknechten afkomstig. Vooraf bekwaamde men zich in het bakkersvak bij een bakkersbaas. Hij was degene die over voldoende ervaring beschikte, van hem kon de bakkunst worden afgekeken. Bovendien, bij wie anders kon men terecht voor beproefde recepten? Die werden in het geheim overgeschreven en later meegenomen voor eigen gebruik. Had de bakkerspatroon destijds niet precies hetzelfde gedaan? Pas na de Tweede Wereldoorlog kon er sprake zijn van degelijke bakkerscursussen. Die vonden gretig aftrek, zelfs bij oudere bakkers. Zo werd alsnog hun horizon verbreed. Tot dan waren de doorsnee bakkers niet meer dan brood-, beschuit en kleingoedbakkers. Aanvullende scholing maakte het novum banket voor hen toegankelijk. Op die manier werd de snoeplust van de klanten zeker gestimuleerd. Bekend is dat menig jonge bakker zijn bedrijfje aanving in het in zijn pand aangetroffen privé bakoventje. Uiteraard vroeg men het gemeentebestuur toestemming om een bakoven te mogen 'stigten'. Bestaande bedrijven gingen over van vader op zoon, soms generaties lang. Vaak gebeurde het dat, bij gebrek aan een opvolger, de zaak per advertentie te koop werd aangeboden en door een bakker van elders overgenomen. Maar wanneer er een vrouw in het spel was, werd de bakkersknecht even later de opvolger van zijn patroon. De Algemene Provinciale Broodzetting van 1826 We ontmoeten nu de twee soorten klanten van de bakker: de 'mekken' en de particuliere broodklanten. Laatstgenoemden namen direct het brood af, tegen betaling van de volle broodprijs. Te denken valt aan de notabelen, burgers en particulieren die beroepsmatig ver van de agrarische sector afstonden. Met het oog op hen was het dat op 25 januari 1826 koning Willem I besloot tot de Algemene Provinciale Broodzetting. Achter mogelijke willekeur ten aanzien van de zwevende prijs van het brood werd een punt gezet. Op die manier werd een 88

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2017 | | pagina 90