kwam er een einde aan een eeuwenlange bakkerspraktijk. Niettemin werkten oude
rolpatronen nog door tot ver in de twintigste eeuw. Zo gebruikte mijn vader, wanneer
hij het had over iemand van zijn geestverwanten of vrienden, een oeroud gezegde:
'Daer 'ei je Jansen mit z'n mekken.' Inmiddels een al lang vergeten uitdrukking,
omdat die nog verwees naar een achterhaalde klantenbinding met de bakker,
de mekkebakker en zijn mekken. Daarover nu enige uitleg. Het bakkersvak was
toentertijd geheel anders dan vandaag de dag. Iedere bakker verwerkte doorgaans
twee grote hoeveelheden meel. Wekelijks een aantal 'baeltjes' (balen) meel voor de
niet-mekken onder wie burgers en particulieren. Zij stonden immers qua salariëring
ver boven diegenen die het van de landbouwopbrengsten moesten hebben. En
daarnaast waren er de hem dagelijks toevertrouwde porties meel van de mekken.
De mekken waren doorgaans de kinderrijke arbeidersgezinnen. Globaal sprak een
bakker over zijn omzet aldus: 'Ik verbak zeg ma vuuf baeltjes in acht baeltjes blom
van de mekken.' Hij verwerkte wekelijk dus dertien balen meel.
Het beroep van uitgesproken mekkebakker zou langzaam maar zeker veranderen,
naarmate de band tussen klanten en de landbouw losser werd. De complete
broodbereiding kwam steeds meer in handen van de bakker. Op zeker moment
verdween het begrip mekkebakker, bij afwezigheid van de mekken. Het was
voor de bakker die omstreeks de jaren 1930 besloot tot de aanschaf van een
praktische kneedmachine, een heus waagstuk. Hij was namelijk aan zichzelf en de
klanten verplicht om over te schakelen van het kleinschalig handmatig verwerken
van particuliere degen, naar een voortaan machinale grootschalige en uniforme
deegbereiding. Maar lang niet iedereen was daarvan gediend. Zo kon het gebeuren
dat jarenlange contacten op slag werden verbroken. Men ging over naar een andere
bakker, om verzekerd te kunnen blijven van de 'goede' eigen kwaliteit van meel
of deeg. Toen ten slotte de laatste traditioneel opererende dorpsbakker afzag van
het slopende handmatig kneedwerk, moesten ook de meest behoudende mekken
overstag gaan. Hun argwaan minder kwaliteitsbrood te krijgen, bleek onterecht.
Gelijke meelkwaliteit, zorgde wonderwel voor beter brood!
Hoewel.tot in de jaren 1980 waren er hier en daar toch nog enkele klanten die liever
zagen dat het op de ouderwetse wijze bleef gebeuren. Dankzij de welwillendheid
van hun bakker bleven zij 'eigen meel' leveren. Zij bleven verschoond van welke
verhoging van de broodprijs ook, want hun restte enkel het bakloon, naar de oude
trant.
Een bijzonder boekhouding
Elke zichzelf respecterende bakker diende zijn zaakjes goed op orde te hebben. Met
andere woorden: hij diende zijn administratie goed bij te houden. Uiteraard lag er
'op d'n toag' van zijn bakkers-kruidenierswinkel, traditiegetrouw 'd'n wienkelboek',
waarin alle op de pof geleverde boodschappen en broden stonden aangetekend.
Men zou de werkelijkheid tekortdoen, denkend dat dit echter alles was.
Bijzonder tijdrovend was dan ook het bijhouden van al die klanten, de mekken,
die regelmatig hun eigen meel afgaven, dat dagelijks door de bakker tot deeg van
eigen meel werd verwerkt. Wat te denken van al die zakken en bussen meel, die
de bakker onder zijn dak kreeg toegeschoven? Waar haalde hij daarvoor de nodige
ruimte vandaan en het juiste overzicht?
Wat te zeggen over het administreren van al dat eigen meel van vele tientallen
mekken? De geboekstaafde Zuid-Bevelandse bakkersliteratuur4 geeft daarover
nadere informatie. De praktijk van de Kloetingse bakker uit dit boek moet vrijwel
90