het eiland Schouwen zwaar te lijden gehad. Om Zierikzee een impuls te geven was In verbinding naar open water noodzaak. De oude haventoegang via de Gouwe het water dat Schouwen van Duiveland scheidde, was verzand. Door ee kanaal 'te graven vanaf de zuidelijke stadsgracht in zuidwestelijke richting naar de Oosterschdde werd Zierikzee opnieuw goed bereikbaar. Dit Havenkanaal kwam in 1599 „ereed. De visserij en koopvaardij bloeiden op, de zoutindusme groeic e en zLte wist zijn functie als marktcentrum voor de omliggende eilanden goed te benutten Mogelijkheden om opnieuw te investeren kwamen er spoedig, werden de eilanden Schouwen en Duiveland aan elkaar verbonden door midd van een dam Aansluitend werden de schorren ten zuiden en ten noorden van deze zSkzStoestide zijn positie binnen Zeeland. Na Middelburg was Zierikzee de tweede stad van Zeeland en hoofdplaats voor Zeeland beoosten Sche de. Al van de middeleeuwen had de stad een dominante invloed op de eilanden, het meest op Schouwen Daarom zetelde het waterschapsbestuur in het Zienkzeese stadhuis e was een van de twee burgemeesters voorzitter van het college van heemraden. De andere burgemeester was voorzitter van het college van schepenen. Samen hadden zii de leiding in de raad. Deze raad of vroedschap had het voor de Republiek hog aantal van 24 leden en vormde het belangrijkste orgaan binnen het stadsbestuur Dat was vanwege de bevoegdheden en door de omstandigheid dat de raadsleden v,Srh«lew" werden benoemd. De mogelijkheden om de functies onderling.te verdelen door naaste verwanten tot raad te benoemen, waren echter beperkt. Vade en zoon en broers mochten niet tegelijkertijd daarin zitting hebben. Het lidmaatschap van de vroedschap van Marinus Stavenisse De professionalisering van de regentenstand wordt zichtbaar in de P^so°n Marinus Stavenisse. Vermoedelijk heeft Marinus de Latijnse school in Zienk^ teaoch Abraham van der Meer was daar rector en Jacob Beeckman conretaor De ïatste was de broer van Isaac Beeckman, die bij zijn broer inwoonde en een beroemd geleerde zou worden. In tegenstelling tot zijn vader en grootvader ging Marinus naar de universiteit. In 1Ó19 werd hij ingeschreven als student in de rechten aan de hogeschool in Franeker. Drie jaar later werd Marinus student in Groningen, 34 opnieuw in de rechten, een keus die hij nog in datzelfde jaar veranderde in Leiden.' Aan die universiteit liet hij zich inschrijven voor de letterenstudie, maar wellicht is Marinus spoedig alsnog naar de rechten overgestapt. Na zijn studie keerde hij teaig naar zijn vaderstad. Daar deed hij eind 1628 belijdenis waardoor hij lid werd van de Gereformeerde Kerk. Als jurist lag een lidmaatschap van het college van schepenen voor de hand. In 1Ó29 werd hij als zodanig benoemd. Hij zou dat elf jaar onafgebroken blijven. De schepenen dienden twee jaar en werden benoemd door de stadhouder uit een voordracht met het dubbele aantal. De stadhouder, prins Frederik Hendrik, heeft in het geval van Marinus hem elke twee jaar opnieuw gekozen. Drie jaar later kwam een zetel in de raad vrij vanwege het overlijden van Gerrit Pieterse van der Port. De raad stelde op 13 september 1632, zoals gebruikelijk, een voordracht op van drie personen. De eerste plaats kreeg Willem Claesse Cromstrien, Marinus Stavenisse werd tweede en de arts Johan Dagh derde. Twee maanden later kwam het bericht binnen dat niet Cromstrien maar Marinus Stavenisse was benoemd door de prins. Op 23 november werd hij beëdigd. Wat de reden is geweest om Willem Claesse Cromstrien te passeren, is onduidelijk. Hij was evenals Stavenisse schepen, een functie die hij vanaf 1630 vervulde en waarin hij door de prins eveneens telkens was herbenoemd. Dat Frederik Hendrik hem niet gunstig gezind was, blijkt uit de volgende vacature, in 1633, toen Cromstrien opnieuw als eerste op de voordracht werd geplaatst. Weer werd hij gepasseerd. Hetzelfde gebeurde in 1634, 1636 en 1638. Steeds koos de prins nummer twee of drie. Toen er in 1639 opnieuw een vacature was, had de vroedschap haar les geleerd en liet zij Cromstrien achterwege. Hij zou in 1641 overlijden.' De familie Stavenisse Wat voor de verkiezing van Marinus Stavenisse tot raad, naast zijn persoonlijke talenten, belangrijk was, waren zijn familiebanden met andere leden binnen de vroedschap. Zijn oom was Job de Jonge, raad sinds l6l8, die een centrale rol speelde in het stadsbestuur.' Een neef van Stavenisse was van vaderszijde mr. Lieven de Cocq, raad sinds 1620 en vanaf 1625 tevens lid van Gecommitteerde Raden van de Staten van Zeeland. Van moederszijde was zijn neef mr. Hubrecht Stoutenburg raad vanaf 1625, zijn achterneef Jan Ockers was raad sinds 1628. Zijn huwelijk was een tweede belangrijke factor. Op 25 febaiari 1631 was Marinus in het huwelijk getreden met de ongeveer tien jaar jongere Cornelia Mogge (l6l 1-1649). Ze was de dochter van Cornelis Marinusse Mogge, onder meer raad, schepen, burgemeester en thesaurier. Niet alleen werden zodoende de families Stavenisse en Mogge aan elkaar verbonden, dat gold ook voor andere families. Het patriciaat ontwikkelde zich in deze periode tot een steeds meer afgesloten geheel van families die aan elkaar verwant waren. Zij zorgden ervoor dat regeringsposten werden vergeven aan verwanten of aan degenen die daarmee huwden. Op zijn beurt werkte Marinus Stavenisse mee aan de verkiezing tot raadslid van onder meer in 1639 zijn zwager mr. Rochus Mogge en zijn aangetrouwde neef mr. Job Waersegger, in 1641 zijn aangetrouwde neef Iman Vierling, in 1650 zijn neef mr. Adriaan de Huybert en in 1651 zijn aangetrouwde neef Samuel Bolle. Na het overlijden van Cornelia Mogge hertrouwde Marinus op 14 maart 1651 met Maria de Huybert (1607-1664), opnieuw een telg uit een gerenommeerde Zierikzeese familie. Haar vader, mr. Eewoud de Huybert, was raad, schepen en secretaris van de stad geweest. Ze was de weduwe van het raadslid Cornelis Willemse Cooper, 35 'Zierikzee gezien vanaf Ce zuiCzijCe, HveeCe helft van Ce°P de Havenkanaal, (Gemeentearchief Schot,iven-Duweland, GASD, THA 0052)

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2018 | | pagina 19