rS=^S==ï
Sr-'s»«:!SSS!:KS
opvolger »n ,e vviizep. Vttnttf 1653 was nrr. Johan de Wit, raadpensionaris van
Holland. Hij was een zoon van de vermoedeliik
een van de Zeeuwse vertrouwelingen was van De Witt. D P
S?;s:am mdettten van Zeeland l,e, voorstel
44
werd besloten dat 'den jonghen vorst behoorde te werden gedesigneert'. Hoewel we
alleen de brieven van Stavenisse aan De Witt kennen, en niet omgekeerd, blijkt dat
Stavenisse De Witt steunde. In zijn brief van 17 oktober 1652 schamperde Stavenisse
op zijn mederegenten die meer letten op hun persoonlijke belangen dan op die van
het gemenebest. Stavenisse had nog meer te vertellen, maar hij gaf er de voorkeur
aan dat mondeling te doen. Ondertussen deelde Stavenisse tal van andere zaken
mee die zijn correspondent interesseerden. De Witt was dankzij Stavenisse goed
op de hoogte hoe de zaken er in Zeeland voorstonden. De Zierikzeese interventie,
waaraan Marinus Stavenisse zijn bijdrage had geleverd, had De Witt in zoverre
gerustgesteld dat er eerst overleg zou plaatsvinden met Holland. Van de benoeming
van de jonge prins tot kapitein- en admiraal-generaal kwam het nog niet. Zoals we
al gezien hebben, besloten de Zeeuwse Staten in 1660 alsnog prins Willem op zijn
achttiende te benoemen als kapitein-generaal en stadhouder.
Na de benoeming van Stavenisse tot gedeputeerde namens Zeeland in 1654 was
er voldoende gelegenheid tot mondeling overleg met De Witt. De correspondentie
tussen die twee bleef dan ook beperkt. Uit een brief van 2 juli 1663, enkele maanden
voor Stavenisses overlijden, blijkt dat hij De Witt nog steeds informeerde over allerlei
zaken die in Zeeland speelden en waarmee De Witt zijn voordeel kon doen. Daarbij
vergat Stavenisse de Zeeuwse belangen allerminst. Het overleg met De Witt diende
ook om plooien glad te strijken, argumenten in te brengen, compromissen voor te
stellen, alles om de Zeeuwse zaak te behartigen."'
Marinus Stavenisse in Den Haag
De Staten van Zeeland benoemden op 17 april 1654 Marinus Stavenisse als een
van hun gedeputeerden ter Staten-Generaal. De deputaties vanuit Zeeland naar de
Staten-Generaal bestonden in de beginjaren van de Republiek uit een, later twee
vertegenwoordigers die steeds tijdelijk in Den Haag verbleven. Vanaf 1595 was
er sprake van een blijvende vertegenwoordiger in Den Haag en vanaf 1602 van
twee. Jarenlange discussies over welke van de stemhebbende steden in Zeeland de
vertegenwoordiger van de Staten naar de Staten-Generaal mocht leveren, leidden
ertoe dat vanaf 1654 van elk van de stemhebbende steden een vertegenwoordiger
namens de Staten van Zeeland werd afgevaardigd. De Zeeuwse gedeputeerden
bleven als collectief optreden om de Zeeuwse stem te laten horen en aan de
stemmingen deel te nemen.17
Op zaterdag 9 mei 1654 nam Marinus Stavenisse voor de eerste maal als gedeputeerde
deel aan de vergadering van de Staten-Generaal op het Haagse Binnenhof. Hij was
op die dag een van de 23 aanwezigen.1" De vergaderingen werden traditioneel
geleid door een per week wisselende voorzitter, verkozen of aangewezen vanuit de
gedeputeerden van een van de zeven gewesten.1'7 In die week was het voorzitterschap
in handen van mr. Jacob Veth (P-1667), secretaris (1641-1643) en pensionaris (1643
1662) van Middelburg en ordinaris (gewoon) gedeputeerde namens Middelburg en
de Staten van Zeeland ter Staten-Generaal sinds 1644.211
Stavenisse werd die eerste dag ongetwijfeld bijgestaan door de twee andere
aanwezige vertegenwoordigers uit Zeeland: Johan de Mauregnault (1607-1682),
lid van de vroedschap van Veere en sinds 1649 gedeputeerde ter Staten-Generaal
namens de Staten van Zeeland en mr. Cornelis Vrijberghen (P-1683), burgemeester
van Tholen en sinds 1654 gedeputeerde ter Staten-Generaal. Mr. Gerard Crommon
(ca. 1585-ca. 1670), raadsheer in de Hoge Raad van Holland, Zeeland en West
Friesland sinds 1644, die eveneens in 1654 namens de Staten van Zeeland was
45
Jan de Bacn, portret
Johatt de Witt
(1625-2672),
olieverf op doek,
125 x 98 cm, (Rijks
museum, SK-A-13)