gereserveerde aflossing van de oude schulden. Vandaar dat de aflossing daarvan
werd opgeschort.' Het voornemen bestond, zo voegde hij toe, 'om na aflossing
van de oude schulden, de stedelijke belastingen op de eerste levensbehoeften te
gaan verlagen. Die drukten vooral zwaar op de laagstbetaalden van de stedelijke
samenleving, een type belasting dat er debet aan was dat de armoede onnodig lang
stand hield.' Pas rond 1855 toen de belasting op het gemaal werd afgeschaft en de
broodprijs omlaag ging, had dit een vermindering van de armenzorg tot gevolg.
De jaren vijftig verliepen nog redelijk goed voor de stad. Zo steeg het aantal
handelsschepen dat in de vaart was, van vijf naar negen. Dat was conform een
algemene ontwikkeling in Nederland: de scheepvaart werd gestimuleerd door de
hoge vrachttarieven van de Nederlandsche Handelsmaatschappij. Dat was een
min of meer kunstmatig gecreëerde vooaiitgang: de Handelsmaatschappij gunde
bovendien de uitvoer van haar producten uit Oost-Indië alleen aan in Nederland
gebouwde schepen. De twee Zierikzeese scheepswerven hadden in de vroege jaren
vijftig volop werk, evenals de houtzaagmolen, de katoenweverij en de zoutkeet. De
katoenweverij was eerder, evenals een van de werven en wat kleinere bedrijven,
opgezet als initiatief van een deel van de Zierikzeese bovenlaag ten behoeve van de
werkgelegenheid. Een veel moderner soort bedrijvigheid was de door particulieren
opgerichte Garancinefabriek uit 1846. Van der Male noemt het zelfs 'een soort High
Tech onderneming': de garancinefabriek die meekrap verwerkte en aangedreven
werd door een stoommachine, was de tweede in haar soort in Nederland.
De opleving, als je het zo kunt noemen, duurde niet lang. Rond 1857 sloeg een
internationale scheepvaartcrisis toe, die de Nederlandse vrachtvaart extra trof omdat
ze tot dan toe op een makkelijke manier aan vracht was gekomen, namelijk via
de Nederlandsche Handelsmaatschappij die van rijkswege een soort monopolie
op de uitvoer uit Indië had gehad. Niet alleen de Nederlandse staat, ook steeds
meer particuliere ondernemingen gingen hun productie uit Indië verschepen en die
particulieren keken simpelweg wie de goedkoopste aanbieder van vervoer was. De
Nederlandse schepen, die ook kampten met een overaanbod aan scheepsruimte,
116
werden in aanzienlijke mate weggeconcurreerd. In deze algemene malaise deelde
de vrachtvaart vanuit Zierikzee, net als de meeste Nederlandse havens. De ene
scheepswerf verdween in de tweede helft van de jaren vijftig, de andere werd
reparatiewerf.
Ook leed de stad onder de teaiggang van de vrachtvaart binnen Europa,
veroorzaakt doordat vooral vanuit Engeland, dat nu eenmaal een voorsprong had
en nam, talloze lijnstoombootdiensten opkwamen, waartegen zeilschepen niet
konden concurreren. In de eerste helft van de jaren zeventig viel het doek voor de
internationale vrachtvaart vanuit Zierikzee.
De vermindering, vanaf 1857, van het aantal werklozen dat in Zierikzee een beroep
deed op de armbesturen, kwam door een andere factor: de genoemde afschaffing
van de belasting op het gemaal rond 1855 en het vrijgeven van de broodprijs. Die
daalde flink nadat een samenwerkende molenaar en bakker onder de gangbare
prijs doken. Ook moet de toenemende bloei van de landbouw gunstig zijn geweest,
omdat een deel van de arbeidersbevolking van de stad in het zomerseizoen tijdelijk
werk vond op het land. Maar de bedrijvigheid in de stad nam in de jaren vijftig
eigenlijk amper toe. Zo ging ook de bierbottelarij na een gunstige periode eind
jaren zestig op de fles. Ook hierbij speelde, net als bij de scheepvaart en de weverij,
vermoedelijk het opgeven van protectionistische maatregelen door de regering een
rol, aldus opnieuw amateurhistoricus Van der Male.
In de jaren I860 was er ook steeds minder werk in de katoenweverij, maar dat leidde
niet tot meer werklozen. Integendeel, het aantal bedeelden nam af, terwijl de stad
toch steeds meer inwoners kreeg, al lag de toename onder het landelijk gemiddelde.
Onder andere de laatste opleving van de meekrapverwerkende industrie, waarvan
de plaatselijke garancinefabriek profiteerde, was gunstig voor de werkgelegenheid.
Onderdeel daarvan was de oprichting in 1859, ook weer door particulieren, van de
fabriek voor stoomwerktuigen in Zierikzee. Deze fabriek maakte de stoommachines
voor de meestoven die in deze tijd werden gemoderniseerd. Haar werkgebied
bestond uit heel Zeeland, West-Brabant en de Zuid-Hollandse eilanden. Nederland
telde nog maar enkele tientallen van dit soort bedrijven. Van der Male noemt
het voor de betreffende periode ook weer 'echte High-Tech': de fabricage van
stoommachines was een branche die een uiting was van een nieuwe trend in de
economische ontwikkeling.
Helaas miste Zierikzee de boot van die moderniserende trend en dat kwam door
het eenzijdige klantenbestand van de stoomwerktuigenfabriek. Dat brengt ons
op een meer algemeen feit: de nogal bepalende rol, ook voor de Zierikzeese
economie, van de omstandigheden in de landbouw. Arbeiders uit de stad konden
profiteren van werkgelegenheid bij de boeren, de garancinefabriek was afhankelijk
van die teelt die op Schouwen-Duiveland zo intensief beoefend werd en een hoge
productie haalde, en dat gold dus ook voor de in de jaren zestig zo florerende
stoomwerktuigenfabriek. Helaas, in dit geval, want het meekraptijdperk was voorbij.
Dat dat grote gevolgen had voor een regio waar meekrap nog belangrijker was
geweest dan de graanbouw, spreekt vanzelf. De fabriek, die veel handen werk gaf,
haalde het eind van de jaren zeventig niet en ook de landbouw bloeide niet zoals
die in andere streken, door de gedwongen afbouw van de meekrapteelt.
Vooruitstrevend platteland
Schouwen-Duiveland was op landbouwgebied rijk en vooruitstrevend. Dat
lag vooral aan de goede geschiktheid van de grond voor de meekrapteelt, die
117
Opgegraven molensteen van de Zierikzeese garancinefabriek, (GASD DIA 1774)