verder vooral op Tholen en in heel wat mindere mate op de Bevelanden en in de regio Hontenisse werd beoefend. Landbouwhistoricus Peter Priester schrijft over Schouwen-Duiveland: 'Telers hadden er blijkbaar meer dan elders in de provincie toegang tot de voor de meekrapteelt benodigde combinatie van kapitaal, kennis, arbeid en afzetkanalen. De verbouw van het gewas vereiste een zekere concentratie van de vier genoemde factoren. Handelaren of patriciërs moesten bereid zijn te investeren in dure meestoven; er moesten deskundige drogers en stampers zijn, evenals tal van geoefende delvers; ten slotte moest er een markt zijn waarop de kleinschalige en seizoensgebonden productie kon worden aangeboden.' Het was moeilijk om aan al die voorwaarden tegelijk te voldoen. De bereidheid te investeren in de meekrapteelt en -handel is misschien één van de achtergronden van de nauwe banden tussen de elite in de stad en die op het platteland die voor deze regio relatief hecht waren in de periode waarover we het hebben. De goede uitgangspositie van het eiland in de negentiende eeuw blijkt ook uit de lonen op het platteland, die naar verhouding hoog waren, gemiddeld hoger dan zuidelijker in Zeeland. Dat moet mede een gevolg zijn geweest van de werkgelegenheid die er was in de arbeidsintensieve meekrap, die het aantal mensen dat beschikbaar was voor het andere landwerk, daikte. De bekwaamste arbeiders konden altijd terecht in de meestoven of bij het delven en het andere meekrapwerk. De verbouw van meekrap vereiste bijvoorbeeld dat er tijdens een aanzienlijk deel van de zomer gewied werd door grote ploegen wied(st)ers. Dat was ook de periode waarin er veel ander werk op het land te verrichten was. De relatieve schaarste aan arbeid op Schouwen-Duiveland blijkt uit het feit dat in de tweede helft van de jaren 1850 wel Zuid-Bevelanders op Schouwen-Duiveland werkten, maar er andersom amper Schouwenaars of Duivelanders op Zuid-Beveland werkten. De rol van de meekrap wordt bevestigd door het feit dat de lonen in 1854 in Kerkwerve de laagste van heel Schouwen werden genoemd en dat was een gemeente met heel weinig meekrapteelt vanwege de lage ligging van de grond. Overigens was de situatie voor de arbeidersbevolking, ook hier, rond 1850 verslechterd door een verlaging van het sterftecijfer in het tweede kwart van de eeuw, dat ervoor zorgde dat er meer aanbod was gekomen op de arbeidsmarkt. De sterfte per duizend inwoners was op de dorpen van Schouwen in twintig jaar tijd zelfs met tweeëntwintig procent gedaald. Dat was de grootste daling van alle plattelandsregio's in de provincie: Schouwen sloot nu aan bij de andere kustregio's, westelijk Walcheren en het Land van Cadzand, die eerder al een lager sterftecijfer hadden bereikt, misschien in verband met de waterkwaliteit. Op Duiveland was het sterftecijfer in dezelfde twintig jaar voorafgaand aan 1850 daarentegen juist toegenomen. De arbeidsmarkt was dus ongunstiger geworden door de bevolkingsgroei. Vermoedelijk waren de lonen op Schouwen-Duiveland nog wel relatief hoog, maar werden er minder mensen tewerkgesteld. De kritische rubriek Gemengde Berigten in de Zierikzeesche Nieuwsbode meldde immers in 1854: 'De witte slaven in Schouwen moeten om de beurt gaan werken.' De Nieuwsbode was een progressieve, maatschappijkritische krant en destijds was de afschaffing van de slavernij een vaak terugkerend thema in het internationale nieuws. Het overaanbod moet zich op termijn hebben vertaald in een minder gunstige loonstandaard: in delen van Schouwen-Duiveland werd in april 1858 het arbeidsloon in de landbouw 118 naar beneden bijgesteld tot vijftig cent op een dag. De afloop van de Krimoorloe 1856 was voor de landbouwprijzen ongunstig geweest. Kortom: de generatie die opgroeide na 1850 moest in feite boeten voor de verbeterde gezondheidstoestand die kort tevoren was bereikt. Kranten meldden sterfte door honger op het platteland in de winter van 1854. 1 platteland Op nog een ander terrein ontwikkelde Schouwen-Duiveland zich juist eoed ak teken van een vooruitstrevende mentaliteit. Dat was namelijk met de aanleg'van grindwegen in plaats van de vroegere aarden wegen die in het winterhalfjaar slecht bruikbaar waren De eerste grindwegen werden op Schouwen in 1853 aangelegd iöraSKandb°U!rhlSt0riCUS Bouman' en men vorderde daarin betrekkelijk snel 'In 1863 bestond daar reeds een grindwegennet van 23 kilometer lengte en in 1866 kwam er nog 17 kilometer, hier en daar bestraat, bij. Hoezeer de landbouw met deze wegen was gebaat, blijkt wel het meest uit het feit, dat dezelfde last die vroeger door vier paarden werd getrokken, nu door één paard kon worden voortbewogen Wat betreft de bestrate wegen had Schouwen ook al een voorsprong. Kort voor 1850 was Zienkzee verbonden met bijna alle dorpen van West- en Noord-Schouwen via het wegenknooppunt bij 'Merjaen', waar wegen aftakten naar Haamstede, Renesse Ellemeet, Elkerzee/Scharendijke, Looperskapelle en Brouwershaven. Duiveland ontbreekt in de opsomming, maar mogelijk gebruikte men daar de bovenkanten van i .S mm me,e,r ?rharde wegen' Ter vergelijking: in Zeeland had verder alleen Walcheren twee klinkerwegen die een sliert dorpen met de stad verbonden en verder lagen er straatwegen in de gemeenten Heinkenszand, 's-Heer Arends- kerke Goes, Kloetinge, 's-Gravenpolder, Kapelle, Yerseke en in Westelijk Zeeuws- hanteren ten zuiden van Axel, mssen Hulst en Walsoorden en van Tholen naar Gonshoek. Het laat zich aanzien dat de begrinding en bestrating van de wegen een teken zijn van de aanwezigheid van niet alleen een vooaiitstrevende mentaliteit vnPnw^ mf,r °ok van de aanwezigheid van enig ongebruikt kapitaal vanwege de relatieve bloei van de landbouw op het eiland in het verleden. Verkeerd verdeelde welvaart en enkele tegenvallers De periode 1850 tot 1870 was vooral een bloeiperiode voor de landbouw Het prijsbeloop was zo gunstig, zegt Bouman, 'dat iedere boer die zijn vak verstond en flink werkte, op een ruim bestaan kon rekenen'. Voordat de crisis in de meekrap oesloeg, tussen 1850 en 1869, groeide de bevolking van het platteland, zonder Zienkzee, Bruimsse en Brouwershaven, met 13,7 procent, tegen 10,8 procent voor Zienkzee. De plattelandsbevolking groeide dus harder dan het Zeeuws gemiddelde dat op 12,1 lag, Zienkzee zat daar ruim onder. En dat bij het ontbreken van nieuwe inpolderingen^ Toch was het geen uitzonderlijk cijfer. Op Walcheren, met ook amper nmr^f w??6""8!"' groeide de bevolking op het platteland met ruim achttien procent. Wat de steden betreft, was Middelburg, ook een stad van vergane glorie er echter veel slechter aan toe dan Zierikzee: in de Zeeuwse hoofdstad groeide achtón pro?ent3ar Pr°Centnegentien Jaar- Goes echter groeide met De ongelijke bevolkingsgroei tussen stad en platteland was denkelijk een weerslag van ongelijke economische groei, evenals bepaalde berichten in de Nieuwsbode over boerenwelvaart. De Bommeneesche boertjes, aldus de aibriek Gemengde Berigten, gedroegen zich met het sinterklaasfeest van 1850 'of ze geboren Prinsen 119

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2018 | | pagina 61