W
in Middelburg en één in Vlissingen. Ook de nijverheid was erg op verwerking van
landbouwproducten georiënteerd. Elf procent van de in de nijverheid werkzame
bevolking werkte in de voedingssector, tegen zes in Middelburg en vijf in Vlissingen
en Goes. Daarmee was Zierikzee de Zeeuwse stad waar verreweg het minst in de
dienstensector werd gewerkt: maar tweeënveertig procent van de banen was in de
diensten te vinden, tegen vijftig in Vlissingen, vierenvijftig in Goes en zesenvijftig
in Middelburg.
Op dat moment was, na de grote landbouwcrisis tussen 1878 en 1895, weer een
goede periode voor de landbouw aangebroken die duurde tot 1927. Onafhankelijk
van de conjunctuur was een nieuw gewas opgekomen: de suikeibiet. Kaartjes van
de verbouw van de 'sukerpee' in Zeeland wijzen duidelijk op de factor vervoer. De
bieten werden verbouwd waar het transport naar een landbouwhaven, groot of klein,
niet te lang duurde. Op de kaart van de oppervlaktes beteeld met suikerbieten in
1910 kleurt heel Duiveland dan ook zwart, wat wil zeggen dat op meer dan achttien
procent van de cultuurgrond peeën stonden, en dat geldt ook voor Zonnemaire,
Scharendijke en Brouwershaven. Daarna volgen met vijftien tot achttien procent
Ellemeet, Noordgouwe, Dreischor en Zierikzee. De overgang op bieten noemt
Bouman 'stellig de meest revolutionaire verandering in den Zeeuwschen landbouw
gedurende den crisistijd'. Het vooroplopen van Schouwen en vooral Duiveland was
dus te danken aan de eilandsituatie, waardoor overal haventjes waren of konden
worden aangelegd.
In dezelfde tijd waren er meer sprongen vooaiit op het Schouwse platteland, in
het verlengde van het eerdergenoemde begrinden en beklinkeren van de wegen.
In 1876 werd voor de polder Schouwen het eerste stoomgemaal in Zeeland
gerealiseerd, terwijl er in overig Nederland al honderden functioneerden. In andere
grote Zeeuwse polders waar het soms net zo drassig was als in Schouwen, zoals
Walcheren en delen van Tholen, was de weerzin om te investeren veel groter.
Schouwen had een financiële meevaller, de verkoop van de vrijmoeren, en blijkbaar
werd er meer aangedurfd dan in genoemde regio's. Het gemaal werkte prima en de
opbrengsten in de landbouw stegen.
Het laatste kwart van de negentiende eeuw kende, ondanks de landbouwcrisis,
allerlei grote vernieuwingen op landbouwgebied. Eén van die vernieuwingen had
ook met de opkomst van stoom te maken: de bouw van stoomzuivelfabrieken.
'Men had er speciaal op Schouwen veel belangstelling voorschrijft Bouman, en
noodigde daar een deskundige, den heer Rinkers Borger, uit ter plaatse advies te
komen uitbrengen. Zijn onderzoek viel gunstig uit en in 1883 werd in de omgeving
van Zierikzee een stoomzuivelfabriek opgericht, die reeds in 1884 in volle werking
was.' De Zeeuwsche Landbouwmaatschappij (ZLM), begon vervolgens een
campagne voor coöperatieve zuivelfabrieken. 'De behoefte daaraan werd inderdaad
al lang gevoeld en in 1891 verrees een kleine coöperatieve fabriek te Sluis, een
voorbeeld dat werd gevolgd door het vooruitstrevende Schouwen met in 1891
kleine coöperatieve zuivelfabrieken te Zonnemaire, Dreischor, Brouwershaven en
Ellemeet.'
Hoe zit dat toch met die vooruitstrevendheid op het Schouwse platteland, die
we nu al voor de tweede keer tegenkomen, ditmaal in combinatie met die in
westelijk Zeeuws-Vlaanderen? Heeft het te maken met de liberale geest, de liberale
traditie in deze regio's en met de vrijzinnige achtergrond van de meerderheid
van de boerenfamilies? Voor ons lijkt dat misschien onzinnig, want waarom zou
een confessioneel of misschien beter gezegd, orthodox landbouwer niet ook
122
vooruitstrevend kunnen zijn op landbouwgebied? Misschien is het goed om even in
de mentaliteit van de Schouwse boer te duiken met de Zierikzeescbe Nieuwsbode
en wel in de personen van Stoffel Bieze en Jilles Krukel. Zij voerden vanaf 1890
samenspraken, maar let op: hun woorden werden hun in de mond gelegd door
de redactie en die was uiteraard liberaal. Zo heeft Stoffel het in 1890 over zijn
grootvader en overgrootvader: en aol die boeren die in die tied leefde... As
d'r eene een nieuw snufje aod, dan stakke ze de koppen bie menkare in zeije:
da's allemaele uut den duuvel.' Jilles weet echter dat die behoudendheid ook uit
machtsongelijkheid voortkwam: 'In die tieden mocht de mindere man wel dienke,
mar, mondje dicht, niks zeggen en noe mag ieder z'n gedachten vrie uutspreke, noe
mag ieder vrie werke, dienke en daerdeur kunne me veel lere, kiek mar 's wat er 'n
knappe jongers uut de minder man opstae, nog veel meer as uut den ouwen adel,
en daerdeur, Stoffel, gaet de leefwieze ook zoa vooruut.'
Allebei de uitspraken zijn natuurlijk conform de liberale ideologie. We horen dat
opnieuw als Jilles het jaar daarop, in 1891, naar het Land van Cadzand is geweest
en verslag doet aan Stoffel. 'Mit de tied gae ze mee, mar veel die mit d'r oagen toe
meegae, in die net nog doe zoa d'r vader en d'r grotevader. Dat soort is dan ook erg
vroom, want ze wiekke nie van 't ouwe, je eit er oak die d'r lucht over eene loape,
van die vriedienkers, die in de boerderie veel beter bin, in meer mit d'r oot werken.'
Natuurlijk behandelden Jilles en Stoffel ook de nieuwe boterfabrieken, eerst en
vooral die in Zonnemaire. De investering in de dure machines schrok' de man
nen wel een beetje af, maar de kwaliteit van de boter was hoog en constant. 'Den
ingstboer vertelde van de weeke dat ze meer as een pond butter uut den emmer
kaernde. Ze zegge, dat de directeur
d'r een kunstje op weet; noe, as 't
goed is, 'ouw ik wel van die kunsten.'
In november, toen de fabriek draaide
maar er met smart gewacht werd op
meer deelnemers, verhaalden Jilles
en Stoffel over het onderlinge wan
trouwen dat de boeren in de weg zat:
'Je begriept toch wel dat de boeren
onder mekaoren dat nie zoa makke
lik vertrouwe, nee man, daer zouwe
eenige groate lui in moete weze
verscheie wille liever bie d'r neuze
rond'eleit worre, dan mit d'r collega's
de rente deele.'
Waren liberale boeren nu ook wer
kelijk vooruitstrevender dan andere?
Zonnemaire, Dreischor, Brouwersha
ven en Ellemeet, plaatsen waarvan
zeker de eerste twee, en de twee an
dere in .mindere mate, als liberaal en
vrijzinnig bekend stonden, hadden als
eerste een coöperatieve melkfabriek.
De genoemde dorpen hadden uitste
kende landbouwgrond en drie van
de vier liepen ook voorop wat betreft
123
Vlas