kunstmestgebruik. De vooruitstrevende mentaliteit zal dus zeker een rol hebben gespeeld bij het realiseren van een coöperatie. Maar die vooruitstrevendheid hoefde niet per se verbonden te zijn met vrijzinnigheid op kerkelijk gebied. In de vergadering van de kring Schouwen-Duiveland van de ZLM, een vooruitstrevend gezelschap op landbouwgebied, van 3 juli 1907 klinkt de oproep om niet te veel leden uit Duiveland in het bestuur te benoemen. Daarvan zaten er dus al veel in het bestuur zoals J.W. van Oeveren, J.C. van der Have, J. van der Have Cz. en C. van Westen Pz., terwijl Duiveland voor het overgrote deel orthodox protestants was. Van Oeveren en Min Westen, die belangrijke functies bekleedden in en voor de ZLM, waren dat vermoedelijk ook. Een van hen verklaarde bij een vergadering dat hij geen enkel bezwaar zag in de combinatie liberaal en kerkelijk orthodox, waarop de spreker spontaan applaus kreeg. 'Er wordt wel beweerd,' aldus een predikant in het midden van de twintigste eeuw, 'dat de bevolking van Duiveland actiever is dan die van Schouwen. Op Duiveland is na de dagtaak altijd nog wel wat te verrichten ten behoeve van het bestaan. Toch waren er ook in westelijk en oostelijk Schouwen vernieuwende initiatieven: de winstgevende bollenteelt aan de duinkant, vanwege de grondsoort natuurlijk, en de vlasteelt in combinatie met vlasbewerking in Haamstede, Dreischor en het noorden van Schouwen, met ook een uitloop naar Duiveland met vlasbedrijven in Nieuwerkerk. Het resulteerde in een honderdtal vlasbedrijfjes in het jaar 1912, waarin niet minder dan vierhonderd arbeiders werkzaam waren. Zeker op Dreischor waren de vlassers voor een deel voormalige landarbeiders die zich wisten op te werken tot kleine zelfstandigen, terwijl ze soms nog wat bijverdienden bij een grote boer. Plattelandse emigratie: negatief bijverschijnsel bij liberalisme Even terug nog naar de agrarische crisis, die ervoor zorgde dat uit Schouwen- Duiveland veel inwoners wegtrokken, in combinatie met de eerdere klap voor de meekrapteelt en de verwerking ervan. In de jaren 1839 tot 1879 was een kwart van de Zeeuwse emigranten naar Noord-Amerika uit Schouwen-Duiveland afkomstig. Daarmee stond het op de tweede plek na West-Zeeuws-Vlaanderen, goed voor ruim veertig procent. De jaren vijftig en zeventig bijvoorbeeld, waren voor de emigratiegemeente Oosterland topjaren, met meer dan veertig emigranten naar Noordelijk Amerika alleen al. De beschikbaarheid van goed en voldoende eten kwam in hun brieven naar huis, naar voren als een van de grote verworvenheden van het nieuwe leven; en dat wijst er natuurlijk op dat gebrek daaraan de hoofdreden was geweest om te vertrekken. Er werd overigens niet alleen naar Noord-Amerika geëmigreerd, ook naar Zuid-Amerika. In de jaren 1850 trok een groep inwoners van Schouwen, onder meer uit Zierikzee en Zonnemaire, naar de binnenste binnenlanden van Brazilië, waar ze in Uruacu terechtkwamen en van daaruit brieven schreven die werden geplaatst in de Nieuwsbode. Van 1880 tot 1918 waren de emigratiecijfers naar Noord-Amerika voor Schouwen- Duiveland veel lager, als aandeel van de eigen bevolking ongeveer de helft van het cijfer over de veertig jaar daarvoor. West-Zeeuws-Vlaanderen scoorde echter nog altijd even hoog. Vermoedelijk komt het verschil mede doordat uit Schouwen- Duiveland veel mensen migreerden: ze trokken in de jaren van de landbouwcrisis naar het expanderende Rotterdam en omgeving. Is het nu ook een teken van vooruitstrevendheid, die bereidheid tot emigreren in de liberale regio's Schouwen-Duiveland en West-Zeeuws-Vlaanderen? Ik wil dat niet uitsluiten, maar er zijn in elk geval ook nog andere duidelijke oorzaken van 124 deze migratiebeweging. Zowel voor West-Zeeuws-Vlaanderen als voor delen van Schouwen gold dat landarbeiders amper de mogelijkheid hadden om een stukje land te pachten voor hun dagelijkse behoeften. Dat was inderdaad gerelateerd aan het liberalisme, maar dan op een negatieve manier: de boeren hielden gewoon alle grond voor zichzelf, veel liever dan dat ze kleinere stukjes uitpachtten aan anderen. In elk geval uit West-Zeeuws-Vlaanderen is met zekerheid bekend dat dit een factor achter de emigratie was en later zijn er getuigenissen uit Oost-Schouwen over de moeite die het voor een arbeider kostte om land vast te krijgen. Pachten van eigen land was traditioneel dé manier om je eventueel een beetje op te werken als landarbeider. Hoe nieuwer echter de polders, hoe zwakker die traditie was; heel sterk was ze bijvoorbeeld in Walcheren en delen van Tholen en Zuid-Bevéland. Vanaf de landbouwcrisis schijnt ook in Duiveland die weg door velen gevolgd te zijn. De grondbezitsverhoudingen moeten daar anders zijn geweest, of misschien de bereidheid van de grote bezitters om land te verpachten; mijns inziens een onderwerp voor nieuw onderzoek. Om het verhaal van de negentiende eeuw af te ronden: landbouwhistoricus Bouman denkt dat de gevolgen van de landbouwcrisis voor de arbeidersbevolking in de regio Schouwen meevielen omdat er zoveel mensen vertrokken, hetzij naar het buitenland, hetzij naar andere delen van Nederland. De eerdere emigratie, voor 1878, zal daarin natuurlijk hebben meegespeeld, namelijk omdat er een kleiner aanbod aan arbeidskrachten was overgebleven dan in bijvoorbeeld Midden-Zeeland. Je zou dus kunnen zeggen dat op Schouwen-Duiveland de bevolkingsgroei uit het tweede kwart van de negentiende eeuw al in het derde kwart begon af te romen, wat ook later effect had, en dan had je nog de relatief sterke trek naar Rotterdam. In de tweede eeuwhelft nam de eilandbevolking maar met dertien procent toe, tegen vijfendertig procent in Tholen en Sint Philipland, drieënvijftig op de Bevelanden en tweeënveertig op Walcheren. De bevolking van West-Zeeuws-Vlaanderen nam maar met drie procent toe. Tussen 1880 en 1890 daalde het inwonertal van Schouwen- Duiveland zelfs, en wel met honderdveertig personen. Alleen Bruinisse was een uitzondering: de mosselhandel bloeide toen juist. Behalve buurdorp Oosterland gingen de overige landbouwdorpen erop achteruit, terwijl ze in de twintig jaar tevoren nog met ruim zevenhonderd inwoners waren gegroeid. 1900-1953: betwijfelde vooruitstrevendheid De animo om naar de steden in Holland te migreren, verminderde echter al snel in de eerste jaren na de eeuwwisseling met het aanbreken van de grote bloeiperiode van de landbouw. Eerder is dit al aangestipt: sterk verbeterde landbouwprijzen, bietenteelt, bollenteelt, vlasbewerking, er was voor werkzame mensen geen reden meer om per se naar Rotterdam te verhuizen. We horen zelfs van een krappe arbeidsmarkt in Zonnemaire in 1911 en van mechanisatie door gebrek aan werkkrachten in 1912. Schouwen-Duiveland was een andere periode ingetreden. De ongelooflijk gunstige periode voor de landbouw van 1900 tot 1927 zorgde ervoor, dat Schouwen-Duiveland nog duidelijker dan het al was, een agrarische plattelandsregio werd. Het bevolkingsaantal van Zierikzee bleef een groot deel van de negentiende en twintigste eeuw rond zevenduizend schommelen. In 1871 had de Oosterschelderegio, dus Noord-Zeeland plus de Bevelanden, per inwoner nog méér pk's aan machines in de nijverheid dan Walcheren en de Zeeuws-Vlaanderen, in 1930 was die verhouding omgekeerd. De voornaamste verbindingen waren niet langer de scheepvaartverbindingen, maar die over het spoor en wat dat betreft lag 125

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2018 | | pagina 64