een landelijk standaardwerk uit de jaren vijftig, het Handboek Pastorale Sociologie
voor de Hervormde Kerk. Op de eerste bladzij van het gedeelte over Schouwen-
Duiveland staat het al: 'Door de geïsoleerdheid staan verscheidenen ook niet
onbevangen tegenover modernisering op verschillend gebied. Het is weer het
onbekende, dat van buiten komt en dus tot voorzichtigheid maant.' Het stuk werd
overigens geschreven na de grote economische crisis van de jaren dertig en na de
oorlog. Wanneer vergelijkbare buitenstaanders zo'n stuk hadden moeten schrijven
in bijvoorbeeld 1926, zouden ze dan hetzelfde hebben geconstateerd, zeker ten
aanzien van het welvarende platteland? Ik denk dat dat helemaal niet zeker is.
Opmerkelijk is ondertussen dat het Handboek een verband ziet tussen 'een zekere
geestelijke traagheid' en de ook geconstateerde relatieve welvaart op het eiland.
Dat lijkt dus te verwijzen naar de beter gesitueerden die weinig veranderingsgezind
waren.
Dat Schouwen-Du iveland nog steeds relatief welvarend was ten opzichte van de
andere Zeeuwse regio's is inderdaad waar: het gegeven zien we voor heel de
negentiende en de vroege twintigste eeuw, alleen dus niet of veel minder in de tijd
van de neergang van de meekrapteelt en -industrie in de jaren 1850 en 1870. Van
wonen op een aarden vloer, zoals in landarbeidersgehuchten in Zeeuws-Vlaanderen,
horen we niet op vooroorlogs Schouwen-Duiveland. Ook niet van brandstichtingen
bij boeren door ontevreden werkmensen, zoals op Noord-Beveland in 1917 of in
Oostkapelle in 1932. En dat er kinderen in landarbeidersgezinnen stierven door
te weinig gezonde voeding, zoals een hoogbejaarde mij vertelde over het Sint-
128
Maartensdijk van de crisisjaren, heb ik van Schouwen-Duiveland nooit gehoord.
Het kan zijn dat hier juist de situatie in de stad, dus in Zierikzee, slechter was
voor de armere bevolkingslagen, vergeleken met het platteland; tijdens de Eerste
Wereldoorlog was dat zeker zo. In elk geval moet de grote migratiebeweging naar
Rotterdam tijdens de economische crisis van de jaren dertig, de klassieke manier om
het beter te krijgen, moeilijker zijn geworden.
Toch is er ruimte voor meer dan één nuance. Er was hier zeker wel initiatief. De
eerste binnenlandse luchtlijn, uit 1931, voerde naar het vliegveld Haamstede en dit
vliegveld ging terug op een particulier initiatief uit 1925, vanuit Zierikzee. Verder
was er het grote ontwateringplan van het Waterschap Schouwen, dat al voor de
Februariramp was ontworpen. Ik citeer nu mijn collega Willem van den Broeke
in deel vier van Geschiedenis van Zeeland'In Zierikzee slaagde een technisch
Degaafde en commercieel ingestelde bakkerszoon erin een verbinding te realiseren
tussen water en olie, die als emulgator gebruikt kon worden voor het invetten van
bakplaten en -blikken.' Aan de productie van die emulgator lag een Deens octrooi
ten grondslag dat deze Doeleman onder gunstige vooiwaarden had verworven.
De vinding dateerde van omstreeks 1930. Het product werd Carlo genoemd en
vormde later ook de grondslag voor de eerste moderne broodverbeteraar Zea van
de fabriek Zeelandia.
Ook voor de massa van de bevolking zijn er aanwijzingen die duiden op voor
uitstrevendheid. De progressief-liberale beweging voor staatspensionering uit de
eerste helft van de jaren 1910, was nergens in Zeeland zo sterk als op Schouwen-
Duiveland. Halve dorpen waren lid van de Bond voor Staatspensionering, alleen
was die beweging amper nog relevant nadat in 1913 de verplichte ouderdomsver-
zekenng was ingevoerd, het bekende plakken van rentezegels. Uiteraard werd het
isolement van Schouwen-Duiveland in sterke mate doorbroken door de massale
evacuatie van de bevolking in 1944 en 1945 en daarna door de aanwezigheid van
honderden wederopbouwarbeiders in de periode van naoorlogs herstel en later
weer met het dijkherstel en andere werken na de ramp. Van de evacuatie direct na
de watersnood in februari 1953 kan hetzelfde gezegd worden, maar dat ging over
minder mensen en over een kortere periode dan de grote evacuatie op Duits bevel
in 1944.
1953-1965: de ramp als katalysator
Wat er dan volgt, is algemeen bekend: het Deltaplan met zijn verbindingen en de
opkomst van het massatoerisme, mede door die goede verbindingen. De landelijke
overheid neemt de initiatieven, zoals steeds meer geaccepteerd werd. Het geld
ervoor was er ook, na het likken van de wonden van de wereldoorlog en het verlies
van Indië, en wel vanaf de welvaartsgolf in de vroege jaren zestig. Ik behandel nu
alleen nog de periode tot 1965, wanneer de ontsluiting van het eiland een feit is.
Als het ging om industrialisatie, die aanvankelijk nog moeizaam verliep door de
verliezen van de jaren veertig, was vooral het samenspel van de diverse bestuurslagen
noodzakelijk om tot resultaten te komen. In 1952 opende het ministerie van
Economische Zaken bijvoorbeeld een vroege subsidieregeling om investeringen
in gebieden als Zeeland te bevorderen. Concreet betekende dat: financiële steun
voor het bouwrijp maken van terreinen en de aanleg van waterleiding. Het
provinciebestuur legde geld bij, maar verzoeken voor steun kwamen aanvankelijk
uit andere regio s dan Noord-Zeeland, namelijk uit Terneuzen, Kruiningen en
Goes. Toch profiteerde Zierikzee, in tweede instantie. De fabriek van Zeelandia
129
Vliegveld Haamstede (CASD U7 0429)