I J - 2 weinig mogelijk sluizen te moeten bouwen. Niette genstaande deze maatregel bedroeg het aantal rabot- ten en sluizen, me| dié in Gent en Damme meegere kend, toch nog tien. Ze hadden een verval van 1 tol 5 voet (0.30 ii 1.50 m). Een rabot was te beschouwen als een enkel sluishoofd, meestuf voorzien van een schuif of van schotbalken, waarmede de waterstand kon worden geregeld en deed dus ongeveer dienst als een stuwtje. Naast elk rabot was een ..ovMslag’^^^^yefjrtaiö-” aanwezig, waartegen de scheepjes uit het ene pand werden opgetrokken en in het andere pand neergela ten. Vroeger was deze wijze van verplaatsing der vaartuigen algemeen gebruikelijk. Het tegenwoordige grensplaatsje Overslag, dat vroeger aan de vaart van Axel naar Gent lag, heeft er zijn naam aan te danken. Van het vroegere overslaan van een vaartuig van het ene pand naar het andere, zou het tegenwoordige werkwoord „overslaan" voor goederen van het ene schip naar het andere zijn afgeleid. Vroeger bete kende het dus verplaatsing van schip met lading in begrepen en thans verplaatsing van de lading alleen. Het kanaal kruiste de Eede, die naar Aardeflburg st’-oomde. Het is niet met zekerheid bekend of de Lieve in open verbinding met de Eede heeft gestaan of wel dat het water van de Eede met een duiker on der het Kanaal werd doorgelaten. Sommige gegevens pleiten voor een open verbinding, andere weer niet. Opgemerkt dient te worden dat de Lieve niet be deeld was als- vaarweg voor de zeeschepen zelf, doch alleen voor binnenvaartuigen die de uit Gent te ver zenden goederen naar de havens langs Het Zwin brachten en, omgekeerd de daar uit de zeeschepen geloste waren naar Gent vervoerden. Dit is ook af te leiden uit de grootste afmetingen die waren toege staan voor vaartuigen welke van de Lieve gebruik maakten. Zo bedroeg de maximum lengte st 4.50 m, de breedte 2.40 m en de diepte - 0.90 m. De afmetingen van het kanaal lieten ook geen gro tere vaartuigen toe. De breedte op de waterspiegel was nauwelijks genoeg om twee vaartuigen voldoen de gelegenheid te geven elkaar te kunnen passeren. Deze breedte zou in 1665 slechts 5 m hebben bedra gen. Gezien de toegestane afmetingen van de scheep jes moet dit wel geweest zijn op gedeelten die door onvoldoende onderhoud verwaarloosd waren, want een breedte van 8 m op de waterspiegel moet wel als minimum maat worden aangemerkt om vaartui gen van 2.40 m breed en met 0.90 m diepgang elkaar te kunnen doen passeren. Hoe het ook zij, de afme tingen waren zeer bescheiden. Van het kanaal mocht alleen door de stad.Qent ge bruik gemaakt worden. Dit recht was haar verleend door gravin Margaretha van Constantinopel, de 20ste October 1251. De aan het graven en het onderhouden van de vaart verbonden kosten waren echter ook ge heel voor baar rekening. In Damme werd zelfs op kosten van Gent een kade langs de Lieve en Het Zwin gemetseld in de jaren 1334 en 1335, hoofdzake lijk voor het lossen van wijn. Hieruit blijkt wel het belang dat Gent bij deze verbinding met zee had. Vooral de eerste eeuw van haar bestaan moet de Lieve een drukke binnenscheepvaartweg geweest zijn. Dit zou echter niet blijven voortbestaan. Gedurende WATERBOUWKUNDIG TIJDSCHRIFT O.T.A.R. zijn geen deugdelijke bewijzen te vinden. De meeste in de Middeleeuwen aanwezige oude grachten moeten meer beschouwd worden als diunst te hebben gedaan voor het lokale verkeer te wat^r en vooral voor het vervoer van uit de moeren gegraven veen naar Gent waar het als brandstof werd gebruikt. Vandaar o.a, ook de meer voorkomendenaam van „Moervaart", welke aan die grachten werd gegeven. In de tijd dat de Lieve werd gegraven (ongeveer 126Q—1270) verschilde de geografische toestand van Vlaanderen op verschillende plaatsen belangrijk met de tegenwoordige. Fig. 1, welke ons de toestand van het gebied ten zuiden van de Westerschelde (toen de Honte genaamd) tot Gent weergeeft, doet zien, dat in de noordwesthoek diepe geulen het tegenwoordige Wcst-Zeeuwsch-Vlaanderen binnendrongen. In de <jostel(jke helft van Zeeuwsch-Vlaanderen strekte zich het bedijkte gebied verder noordwaarts uit dan thans; de gronden van Saaftinge waren nog geen verdronken land. De scheiding tussen Oost- en West- Zeeuwsch-Vlaanderen was toen reeds een natuurlijke; men had daar ten Oosten van Biervliet een geul, welke zich ten noorden van genoemde plaats in twee takken splitste, tussen welke takken het eiland Bo- tersande was gelegen. Later, toen die geul door over stromingen zeer was uitgbreid werd ze mét het over- atroomde gebied de „Braakman" genoemd. De Schelde, waarin die geul uitmondde, is op de te kening als een groot, breed water aangegeven, maar ze bezat slechts zeer geringe diepte en was meer te beschouwen als een aaneenschakeling van platen en schorren, waartussen ondiepe geulen en kreken, die voor de scheepvaart minder geschikt waren. De vaart van Antwerpen vulgde dan ook de weg van de tegen woordige Oosterschtflde, welke een grotere diepte had en toen meer de natuurlijke uitmonding van de rivier de Schelde in zee vormde. De diepe gaten in de noordwesthoek maakten dit ge bied uitermate geschikt voor het binnenvaren van zeeschepen en geen wonder dat daarlangs bloeiende stadjes ontstonden, mede door de levendige handel op Brugge. Zo waren door het Zwin o.a. Sluis, Oostburg, en door de Eede, ook Aardenburg te bereiken en ver der, meer zuidwaarts Damme. Brugge was toen niet meer door zeeschepen te bereiken; ze werden te Damme in binnenschepen overgeslagen, welke na te Damme een schutsluis te zijn gepasseerd, door de Reie naar Brugge konden varen. In het midden der 13e eeuw was deze omgeving een levendig handelscentrum waar uitheemse schepen in- en uitvoeren. Aan dit feit moet hel toegeschreven worden, dat Gent zijn keuze voor een verbinding met zee, z(j het dan ook dat de afstand vrij groot was, op dit centrum liet vallen. Aanvankelijk was een plan ontworpen volgens het welk het kanaal langs Aardcnbu-g zou lopen en te Slepeldamme, aan de mond van du Eede, in het Zwin zou uitkomen. Hoewel de oorzaak daarvan niet met zekerheid bekend is, werd van dit plan afgezien en een kanaal gegraven dat naar Damme werd doorg»- trokken en daar in het Zwin uitkwam. De loop Van dit kanaal, de Lieve genaamd, is in fig. 1 aangegeven. Vanuit de wallen van het Gravensteen werd de Lieye in een min of meer bochtige richting ten noorden van heuvels tussen Gent en Damme naar laatstgenoemde plaats gegraven. Deze richting werd gekozen om ao f

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van de Stichting Heemkundige Kring Sas van Gent | 1969 | | pagina 19