r
L- 211
gevormd en begaafd met grote talenten* werd hij reeds in November 1746 door de
Prins en de Raad van State aangesteld tot sous-luitenant-ingenieur en ruim
twee jaren later tot luitenant-ingenieur, In deze betrekking vervaardigde hij
met zijn broeder ANTONIE, de meeste van zijn terecht beroemde kaarten van de
Zeeuwse eilanden. Op die van Walcheren a° 1750 is de eenvoudige reisequipage
der landmeters afgedeeld. In 1755 vertrok hij naar Berbice, waar de directeuren
hem spoedig tot kapitein-ingenieur aanstelden. Volgens P.M.NETSCHER,
"Geschiedenis van Essequebo, Demerarij en Berbice", 's Gravenhage 1888, liet het
gedrag van HATTINGA in de kolonie veel te wensen over en gaf hij zich, wat haast
een bittere ironie schijnt op het grafschrift van zijn rechtschapen vader, aan
verregaande dronkenschap en andere debauches over. De kaart van Berbice die hij
maken zou, bleef onvoltooid; slechts nu en dan zond hij stukken in, die in het
rijks-archief bewaard, van zijn talent getuigen. Ook op krijgskundig gebied bleek
hij bekwaam. Toen de kolonie in 17^5 door de vreselijke opstand der slaven op de
rand van ondergang kwam, leverde HATTINGA aan de moedige en achtenwaardige
gouverneur WOLFERT SIMON VAN HOOGENHEIM een plan in om de rebellen in te slui
ten, dat later met uitnemend gevolg uitgevoerd werd. Met HATTINGA zelf was
echter niets aan te vangen. Tijdens de opstand werd hem het bevel toevertrouwd
over de belangrijke post St.Andries. Op 19 September schijnt hij door een soort
van delirium te zijn aangetast. Met twee gewapende sloepen verliet de kapitein
zijn post, voer de rivier langs en liet op vrienden en vijanden hevig schieten.
Niet zonder moeite gelukte het om de dolleman in hechtenis te nemen, doch in
plaats van de waanzinnige onder geneeskundige behandeling te stellen, bracht
men de kapitein terstond voor een krijgsraad. De geeiste doodstraf werd niet
uitgevoerd, maar HATTINGA werd voor het front der troepen"infaam gecasseerd en
voor altijd uit de kolonie gebannen". Op deze gedwongen terugreis had hij veel
tegenspoed; het schip verging op de Franse kust en zijn goederen gingen verloren,
In het vaderland wenste men de grote talenten van de ontslagen officier nog te
gebruiken en scheen men de debauches, waartoe de drankduivel hem had gebracht,
minder toerekenbaar te achten.
HATTINGA werd namelijk aangesteld tot ingenieur in Staats-Vlaanderen en niet
lang daarna Opzichter-generaal van 's lands zeewerken aldaar; welke betrekking
hij vervulde tot in het begin van 1790, toen hij te Hulst stierf. Zijn stoffelijk
overschot werd op de 4 Januari bijgezet in het graf van zijn vader, wiens einde
door zijn losbandig gedrag in Berbice waarschijnlijk wel verhaast was,
HATTINGA huwde in de West met CHRISTINA GAILLARD, (geboren 1742, overleden te
Hulst in 1780)van de drie kinderen werd dochter volwassen, ANNA WILHELMINA
HATTINGA, geboren in Hulst in 1765 en overleden te ’s Gravenhage in 1841.
Zij huwde te Hulst in 1789 met JAN WORMERIUS RAVEN (geboren te Utrecht in 1754)
opvolger van haar vader als Inspecteur der zeewerken en wonende te Sas van Gent,
uit wiens oudste zoon de familie HATTINGA RAVEN is voortgekomen.
ANTONIE HATTINGA, jongste zoon van WILLEM TIBERIUS, werd gedoopt te Lillo
17 Juni 1751, waarbij als naaste familie getuigen waren ANTONIE GAAN en
ELISABETH HATTINGA, Tegelijk met zijn broeder werd hij in November 1748 vaandrig
en niet lang daarna extra-ordinair-ingenieur. In September 1786 nam hij ontslag
als kapitein-ingenieur om terstond daarop aangesteld te worden tot de zeker
meer voordelige betrekking van commies van ’s lands magazijnen te Lillo en
Liefkenshoek, ontvanger der gemene middelen aldaar en controleur van de grafelijke
tol. Deze ambten schenen HATTINGA niet te verhinderen om als bouwkundige werk
zaam te blijven, want hij wordt vermeld als van 1768-1772 met P.SWART, directeur
over de bouw van de Delftse poort te Rotterdam. Hij was gehuwd met EMERENTIA VAN
RUERLO, geboren te 's Hertogenbosch in 1748. Volgens een genealogie van het
geslacht TILENIUS, zou ANTONIE HATTINGA 7 Augustus 1788 te 's Hertogenbosch
overleden zijn. Over de voortreffelijke kaarten van Zeeland door de HATTINGA'S
vervaardigd en waarvan de zeven voornaamste met een en twintig honderd gulden
betaald zijn, zie men de "Resolution der Staten van Zeeland" van 14 December 1752
en vooral de "Inventaris van het Oud-archief der provincie Zeeland", bewerkt
door de archivaris J.P.VAN VISVLIET. Volgens aantekeningen van de chartermeester
A.J.A.ANDRIESSEN werd een ander stel der kaarten in 179O van de oudpensionaris
van Vlissingen, mr. N.C.LAMBRECHTSEN, voor 600 gulden gekocht; linnen en opplak
ken kostte 116 gulden; de kasten 298 gulden, de glazen 505 gulden, in het geheel
ruim 1519 gulden.