2961
U 66
hier,
in overleg,
kan
voortreffe-
er
en
iets
De Landinrichtings-commissie
lijk werk verrichten.
Een minder gunstig voorbeeld is het perceel landbouwgrond van
ongeveer 5 HA grenzend aan de noordkant van de Canisvlietkreek.
Dit perceel is reeds 2 jaar natuurontwikkelingsgebied, er is
een bestemmingsplanwijziging van de gemeente Sas van Gent. De
eigenaar is bereid te verkopen. Er was een laatste verlenging
van pacht met 3 jaar (t/m 1993) na een procedure te Middelburg.
Ondanks dit alles, waarbij ook pachter in eerste instantie be
reid was van zijn pacht tegen vergoeding (hoeveel?) af te zien,
is men van plan deze pacht opnieuw te verlengen tegen alle logi
ca in, temeer daar dit perceel buitenmate slechte landbouwgrond
is (spuitgrond met kwel/wateroverlast
Een tweede belangrijk gunstig feit was het plaatsen van twee
dammen in augustus 1993, een aan de Reigerskil (afwatering van
uit België via Piereput) en een aan de Vissersverkortingsweg.
Hierdoor wordt het mogelijk het waterpeil in heel het gebied
afzonderlijk en op een meer natuurlijke wijze te regelen. Dit
is voor een natuurgebied buitengewoon belangrijk en in het ka
der van natuurontwikkeling een absolute voorwaarde.
Sinds het in werking treden van de dam werd het waterpeil uit
zonderlijk hoog gehouden en werden in december, na aanhoudende
neerslag, abnormale recordhoogten gemeten.
Het lopende onderzoek, begonnen in maart 1992, van de werkgroep
"Gebiedsgerichte benadering Canisvliet" in samenwerking met het
Labo van Toegepaste Geologie en Hydrogeologie van de Rijksuni
versiteit te Gent, zal ook volgend jaar (1994) nog worden voort
gezet
Van de Provinciale Waterstaat, Directie Milieu en Waterstaat
(Hydrologie/Grondwateronderzoek)een belangrijk onderdeel van
voormeld onderzoek, kregen we reeds een voorlopige interpreta
tie van de verzamelde gegevens.
Met name dat de kwel vanuit het kanaal een belangrijke factor
speelt in het totale watersysteem/kwaliteit
Het grondwater bestaat uit zout water (restant van vroeger),
zoet en brak water (infiltratie kanaal neerslag). De grond-
stroming is West-Oost dus van het kanaal naar de kreek.
In alle peilbuizen tussen het kanaal en de kreek werden hoge
stikstofconcentraties aangetroffen, iets waar ik al jarenlang
de aandacht op vestig.
Hoe al deze gegevens gebruikt en omgebogen kunnen worden om de
natuurwaarden in het gebied te stimuleren is nog een open vraag.
Feit is dat bij de ruilverkaveling van 1960-1968 de afwaterings-
richting, door de demping van de kop van de kreek waardoor de
verbinding met de Molenkreek werd verbroken, werd omgekeerd.
Dit had voor gevolg dat buiten de 5 westelijke voornoemde afwa-
teringssloten met vooral in het voorjaar een toevoer van zeer
stikstofrijk water, er nagenoeg geen doorstroming meer was. Het
kreekwater stond bijna stil. Hierdoor werd de kreek in zeer snel
tempo steeds ondieper (nu op veel plaatsen geen 50 cm. meer!!),
verstikte en verruigde.
Herstel van de verbinding met de Molenkreek dringt zich op en