99 zich meevoerden en loopen alzoo in het wild rond. Ook gaat het op Selzaete evenzoo als op Staakje. De Duitschers die aan den overkant van het kanaal staan zien dit alles aan en sporen de menschen aan mee te nemen wat ze kunnen. Zij hebben er toch niets meer aan en morgen of overmorgen valt het toch in des vijands handen. Vele Sassenaren zijn dan ook reeds op Selzaete een kijkje wezen nemen, waar volgens hun zeggen er alles erbarmelijk uitziet. De huizen hebben veel geleden door de dynamiet ontploffingen. Nabij de Statie zijn van heele rijen huizen de daken ingestort. Het station zelf is een ruïne. Vensters zitten er niet meer in. De stukken van rails, bouten, dwarsliggers en wat meer zij, liggen in de straten van Selzaete verspreid. Groote gaten in de straten geslagen waar dynamiet in ontploft is. De verwoesting is groot, zeer groot. een moeder of vrouw of verdere familie gehad hebben die men niet verder naar. Het land moet verdedigd worden en wie er voor opgeroepen wordt en voor gedood wordt, wordt maar als menschenmateriaal beschouwd, doch genoeg hierover. De strijd duurt inmiddels voort. Artillerie is in de omgeving van Assenede aangekomen en begint reeds tegen den avond voeling te zoeken met den vijand. Nog steeds is het zwart van de menschen langs het kanaal. Niemand denkt aan naar huis gaan en onze soldaten hebben er handen vol werk aan om de kijklustigen op een afstand te houden, doch tegen 5 uur bij het invallen van de duisternis verdwijnen ze toch, de een na den ander. Nu beginnen de groote kanonnen te spreken, een aanval van artillerie. Het is na een half uur een oorverdovend gedonder. De Duitschers van de oostkant, de geallieerden van de westkant van het kanaal. Over Selzaete beschieten zij elkaar dat zoo ongeveer een uur duurt, hetwelk bij ophouden voor ons een herleven is, want als dit hier nog lang duurt ziet het er voor ons maar droevig uit. 3 November, ’s morgens. Rustig, zeer mistig weer, niets te hooren of te zien. Omstreeks 10 uur trekt de mist op en begint het geschut te daveren. Het is Zondag, om 3 uur arriveert een patrouille Belgische soldaten op Staakje. Ook cavalerie die hun paarden op een stuk weiland neerzetten. Arme dieren, ook afgemat en aan den doodenjacht gewend, laten zij hun kop hangen en allen blijven ze naast elkaar staan zonder naar gras of eten uit te zien. Ook niet vastgebonden zijn zij, blij een oogenblik rust te hebben. In de poel, achter Staakje wordt hun gemeld, zijn nog Duitschers. Dadelijk trekken de Belgische strijder er op af en een uur later is alles wat nog leeft aan het vechten. Ik ben toen door het veld tot aan Staakje geweest. Daar was het als een hel, kanongebulder, geweer- en mitrailleurvuur in volle actie. ’s Middags zijn, er naar men zegt van ooggetuigen, reeds verscheidene gevallen. Vele menschen gaan naar dat gevaarlijke schouwspel kijken. Het is echter zeer gevaarlijk, want vlak aan de grens tusschen boomen en struiken vallen zij elkaar aan, schieten er maar op los en zoo wordt een man uit Sas van Gent, die ook bij de kijklustigen aanwezig was, in zijn arm geschoten.Ik zelf heb het niet gezien daar ik het te gevaarlijk vond en ook geen tijd voor had. Doch van ooggetuigen heb ik wel een en ander van deze voorstelling hooren vertellen. Wonderlijk was het te zien hoe deze strijders aan den oorlog gewend zijn. Hij zag een Duitsche soldaat achter een boom een sigaret draaien, nu en dan even van achter zijn observatiepost loeren, een schot lossen en vervolgens zijn sigaret rooken. Van de eene boom naar den andere bekropen, beloerden en bevochten zij elkaar alsof het een hazenjacht was. Een Belgische soldaat wordt, vlak aan onze grens, in het hoofd getroffen. Een oogenblik rust om die arme jongen op te rapen, wordt weggedragen en in een ambulancewagen gelegd, doch hij was reeds dood. Hij is nog naar onze dokter gebracht en de volgende morgen weer op Staakje aan zijn makkers teruggegeven, die hem op Staakje aan den duiventil begraven hebben. Dood, begraven, vergeten, verder geen notitie meer, er is er een minder en dat is alles. Jammerlijke oorlog. Toch zal die arme jongen ook wel hem beweenen. Doch hier vraagt

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van de Stichting Heemkundige Kring Sas van Gent | 2005 | | pagina 101