2. DE AANBESTEDING
2.1
De begroting
2.2
De aanbesteding
2.3
Paniek
het gedrukte bestek met de erbij
19
De begroting door Cuypers opgemaakt in oktober 1890 bedroeg 46.500.00 waarin een winst van
3.500,00 voor de aannemer was opgevoerd.
Daarbij kwam nog de bewerking van de altaartombe, drie vensters van “gebrand glas” in het priester
koor 1.000,00), het loon voor de opzichter gedurende 18 maanden a 80,00 per maand en het hono
rarium voor de architect: 5% van de som, ofwel 2.412,00 plus nog toegevoegd een kluisdeur van
300.00. Totaal 52.352,00.
Deze details spelen een grote rol bij de aanbesteding. Er leek geen vuiltje aan de lucht. Het kerkbe
stuur zou nog geld overhouden.
Dinsdag 16 december 1890 was om half één ’s middags de aanbesteding in Sas van Gent.
Er waren volgens de “Staat van Aanwijzing” 8 biljetten ingeleverd. Zes aannemers (allen van buiten
Zeeland) waren in persoon aanwezig. liet lijkt er op, dat er eerst een aanbesteding “op uitnodiging” is
geweest. Op het bestek staat, dat er een aanbesteding zal plaats hebben; er is geen sprake van een
openbare aanbesteding. Er waren in ieder geval drie aannemers die elkaar kenden: twee uit Amster
dam en één uit Rotterdam. Zij stonden borg voor elkaar.
Dc hoogste inschrijver had een bedrag van 71.290,00 en de laagste, Comelis Mulders uit Raams-
donkveer, 59.999.98. Dat was niet alleen dertienduizend gulden boven de begroting, wat een ver
schil geeft van bijna 28%, maar er zou dan - ten aanzien van de “Bizondere Kas” - een werkelijk te
kort zijn van drieduizend gulden, wat nu een schijntje is, maar toen zeer veel geld. Zowel de architect
als het kerkbestuur zal wel met het zweet in hun handen hebben gezeten. Wat te doen?
Wat er verkeerd gelopen is bij de aanbesteding is onduidelijk. Maar uit alles wat volgt, blijkt, dat er
toch wel sprake moet zijn geweest van enige paniek. Er is in het Parochiearchief een dossiertje
bewaard gebleven met afschriften van correspondentie tussen Blankers en Cuypers rond 5 en 7
februari 1891.
Cuypers heeft een nieuwe begroting gemaakt. Hij doet in een brief van 5 februari 1891 het voorstel tot
“een nieuwe prijsopgave door Meijer, Mulders, en F. Raaijmakers, aan de hand van deze nieuwe
gegevens”. Uit die brief blijkt, dat Blankers waarschijnlijk op dat idee gekomen is, want Cuypers
schrijft: ‘mijn plan was ook het uwe”. Het merkwaardige en zeer ongebruikelijke is, dat Raaijmakers
en Meijer niet bij de eerste inschrijvers waren. Ze komen immers niet op de staat van aanwijzing voor.
Meijer was een aannemer uit Zelzate; over F. Raaijmakers is verder niets bekend.
In principe klopt deze gang van zaken van geen kanten: een onderhandse aanbesteding met drie
kandidaten, van wie er twee niet bij dc eerste inschrijvers hoorden! Dc nieuwe kandidaat-aannemers
waren in ieder geval niet onbekend met het werk, want zc worden verondersteld hun nieuwe
inschrijving al op 11 februari 1891 gereed te hebben. Cuypers zegt dat ook met zoveel woorden in een
brief met een staat van wijzigingen van 5 februari 1891 aan (waarschijnlijk) Meijer.
Hij maakte ook een omschrijvingslijst van wijzigingen, die we tegen zullen komen bij het echte con
tract. Misschien had hij zich aan deze kerk toch enigszins vertild. We moeten voorzichtig zijn met
deze conclusie, maar ze lijkt gerechtvaardigd, want in de tweede begroting moet er 50% meer ontgra
ven worden dan in de eerste en 50% meer zand aangevuld worden dan in de eerste. Er moet 1500 kg
meer lood gebruikt worden. 100 m2 meer zink. 1700 kg meer ijzer, een bliksemafleider meer, want er
waren twee torens, het beton voor het kruisgewelf was vergeten, enz.
Hij maakte een voorstel tot wijziging, waarbij hij bleef uitgaan van
behorende begroting.
Maar door al die op te voeren punten en hogere prijzen werd het alleen maar erger.