3.6
Op hoogte
3.7
De kermis
24
In letterlijke vertaling luidt dat: Mij heeft gelegd A. (1. Blankers, pastoor van deze parochie, daags
voor 1 juni van het j aar 1891.
Op zaterdag 30 mei waren de kruiskolommen op de hoogte van de onderkant van de kapitelen, dat wil
zeggen 3.86 meter boven peil, zoals dat met de andere pilaren het geval was. De eerste steen moest
natuurlijk op zondag gelegd worden.
van de aangebrachte
De tekst op deze “eerste steen" luidt als volgt:
ME POSUIT
A G. BLANKERS
PAR. I11J.L ECCLES.
PRID.KALJUNJ
A D. MDCCCXCI
Op 10 september 1891 werd begonnen met het stellen van de “formelen (bekisting voor een boog).
Toen kwam de jaarlijkse kermis. Met enig algrijzen tekent Spiring op maandag 14 en dinsdag 15
september aan: "De Aannemer heeft, (uitgezonderd het voegen), het gchcele werk gestaakt. Wegens
de Kermis". Maar zelfs het voegen kon niet op volle kracht doorgaan: ‘s maandags waren er vier
voegers, en dinsdags nog maar twee. Ook de aannemer was niet op het werk. Spiring natuurlijk wel.
Woensdag onderstreept hij: “de bouw der kerk weder voortgezet". Gelukkig kan hij op het eind van de
week nog een zeer positief overzicht geven van de stand van zaken: de toren is op hoogte. 26 meter:
het priesterkoor is afgevoegd; de zijbeuken zijn van bebording voorzien, dat wil zeggen er lagen
planken op. dakbeschot; de dakgoten zijn om het priesterkoor, de hoofdbeuk en het transept
aangebracht en is er begonnen met de dakruiter: het zo specifieke tweede torentje op de kerk van Sas
van Gent. Maar de kermis duurde toen langer dan tegenwoordig: twee weekends, want op maandag 21
september “heeft de aannemer nagenoeg weer niet laten werken wegens de kermis
De volgende maandag werd begonnen met het metselen van de gordelbogcn. Intussen begon men ook
al aan het maken van de kapspanten. terwijl de eerste voeger kwam opdagen. Binnen en buiten werd
gesneden voegwerk gebruikt, zoals dal bij de onderhandse aanbesteding was voorgeschreven door
Cuypers.
Zaterdag 22 augustus is het middenschip op hoogte, dat wil zeggen op 12.85 meter.
Een week later wordt het tweede kettinganker in de toren en de transepten aangebracht. En dan kan
Spiring weer even triomferen en een grotere letter gebruiken als hij op 1 september schrijft: “Het
priesterkoor op hoogte 12.85 meter”.
Het betekent, dat de buitenmuren, de kolommen (pilaren) en de muren van het middenschip volledig
werden gemetseld en op hoogte gebracht, dat vervolgens de kappen werden aangebracht. Pas daarna
begon men met het metselen der kruisbogen in de zijbeuken en het priesterkoor.
Nog later werd begonnen met het tongewelf in het middenschip en de transepten. Dit laatste tongewelf
was van beton, of van cementijzer, zoals het toen genoemd werd. De kruisbogen en gewelven hebben
in feite dus geen dragende betekenis.
Meteen na de eerste steenlegging begon de steenhouwer aan het bekappen
kapitelen en kraagstenen voor de beukbogen.
liet tweede gedeelte van het kettinganker. 248 kg. zwaar, werd aangebracht.
Op zaterdag 25 juli 1891 werd de onderkant van de goten van de zijbeuken bereikt.