3.16 Het decoratieschilderwerk allerlei beschilderingen. In 3.17 De pastoor-opzichter zijn overlijden Er moet achter in de kerk Pastoor van 1914-1922. 31 Op maandag 2 februari 1892 sterft Spiring. Op 4 februari werd aangifte gedaan van Waarschijnlijk werd hij op 5 februari begraven. Met zijn dood houdt ook onze informatie over de vordering van de werkzaamheden op. In de al eerder genoemde brief van Blankers aan Leyten schrijft deze, dat het kerkbestuur hem vanaf het begin weliswaar volmacht heeft gegeven om in alles naar goeddunken te handelen. “Dit is voor mij gemakkelijk. Maar helaas is er onder die goede lieden niemand die mij hierin bezonder kan inlichten!” Hij zoekt zijn heil daarom maar bij de bisschop. Zijn eerste vraag betreft de bouw van een tweede sacristie. Moet die nieuw zijn, in de trant van de kerk, of moet hij een gedeelte van de oude kerk daarvoor gereed laten maken, of met materiaal van de oude kerk een nieuwe bouwen? Er moeten biechtstoelen komen. Ze zijn begroot op 200,00. Maar als een echte pastoor weet hij een adres om ze goedkoper te laten maken. een afscheiding komen (zoals in Wcstdorpe) voor de doopkapel die Op 23 oktober 1891 wordt begonnen met het “zwarte biezen trekken” langs de randen van de gewelven (ze zijn in het koor nog steeds te zien), “alsmede aan het blauw schilderen van een steen om de zesde laag" in de bogen. Dat is zeer opvallend, en des te opvallender omdat er af en toe ook wel eens een laag vergeten is! De kolommen werden voorzien van “geel-blauwe banden”, die eveneens geschilderd werden. De hardstenen plintbanden in de kerk moesten blauw geverfd worden. De betonnen traveeën van het middenschip waren nog maar nauwelijks hard, of een decoratieschilder begon op 16 november al aan zijn werk De pleistervlakken boven de ramen in het middenschip werden eveneens beschilderd. Cuypers had daarvoor tekeningen gestuurd, “voor den schilder, in dc kleine cirkels boven de vensters”. Op 19 december begon het schilderwerk in het transept; het is voltooid op 11 januari 1892. Daama wordt begonnen aan het gewelf in het priesterkoor. Deze beschildering is tot heden toe bewaard gebleven. Spiring maakt de voltooiing daarvan nog net mee: 25 januari. De volgende dag wordt begonnen met het beschilderen van het stergewelf. Op 21 december 1891 schreef Spiring in opdracht van en met vele groeten van pastoor Blankers een brief aan Cuypers met de vraag “of de Benedicite in de gewone volgorde mag worden afgeschreven, te beginnen in het transept Moeder Gods (aan dc tegenwoordige Zusterstraat) en eindigen daar tegenover... Het gaat hier om de lofzang van de drie jongelingen in de vuuroven uit Daniël 3, 57-88. Waarschijnlijk is dit nooit uitgevoerd, want in de kerkbestuursvergadering van 14 juni 1916 deelt pastoor A. Meeuwesen14 mee. dat hij dankzij twee giften in staat is dc zijaltaren cn kapellen en het hoofdaltaar met het priesterkoor tot aan de ramen “te doen beschilderen”. Hij had daartoe van het echtpaar Gross 475,00 gekregen en van notaris Ed Dumoleyn ƒ600,00. “Het werk zal worden uitgevoerd door den Heer Louis Nusselein. kerkschildcr te Breda”. In het priesterkoor schilderde deze onder de kolonetten tegen een achtergrond van “geschilderde stenen”, medaillons, voorstellende een pelikaan en het Lam Gods. Daaronder bracht hij in gotische letters de eerste drie strofen van de sequentie van Sacramentsdag “Lauda. Sion, Salvatorem” aan. In het priesterkoor hingen wandkleden met grote bloemmotieven. In de H. Hart-kapel was de tekst “Bemind zij overal het II. Hart van Jezus” aangebracht. Dit alles is in 1965 onder een pleisterlaag verdwenen. Heel typisch voor Cuypers (en heel de neogotiek) is het aanbrengen van latere ontwerpen van hem treft men dat nog veel uitbundiger aan. 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van de Stichting Heemkundige Kring Sas van Gent | 2005 | | pagina 33