5.6
De altaren
Hoe was de situatie dan wel?
voorstel lende de
1965. Aan de epistelzijde bevond
cm hoog,
Zoals al opgemerkt in 5.1 speelt het vroege overlijden van opzichter Spiring ons parten vanwege de
informatie die ineens ophoudt. Op 15 januari 1892 vermeldt hij dat er is begonnen met het metselen
van het fundament voor het altaar en de treden van de Moeder Gods kapel. Op maandag 18 januari is
men bezig aan het metselen van het fundament voor het St. Joseph altaar. Dat is alles.
De altaren zijn bij de restauratie in 1965 verdwenen. We zullen een dubbele reconstructie moeten
proberen te maken: a) zoals de oorspronkelijke plannen waren, en b) zoals het uiteindelijk geworden
is.
Deze reconstructie is min of meer mogelijk aan de hand van de “calque”, de oorspronkelijke tekening
van het grondplan en aan de hand van de erbij behorende "blauwdruk”, de afdruk.
Beiden hebben de titel: Blad 1. Dat lijkt normaal, maar de calque en de blauwdruk zijn niet hetzelfde:
a) de calque bevat allerlei geschreven aanduidingen over tegels en houten vloeren enz die niet op de
blauwdruk te vinden zijn; b) bovendien is op de calque in de vierde travee van de zijbeuk aan de
straatkant een uitgang getekend, die er nooit gekomen is. Deze uitgang staat eveneens niet op de
blauwdruk. Een reconstructie aan de hand van de tekeningen is niet met absolute zekerheid te maken.
Daarnaast lopen er, vooral in het dagboek van Spiring begrippen door elkaar over de St. Jozefkapel en
het St. Jozefaltaar. Het lijkt erop, dat met de St. Jozefkapel oorspronkelijk de ruimte parallel aan de
kapel van O.L. Vrouw van Smarten bedoeld is, dus links achteraan. Op de calque staat daar echter
ingevuld: doopkapel. Zo was het. Een St. Jozefkapel is er nooit geweest.
Er was een hoofdaltaar met daarnaast twee zijaltaren. Het hoofdaltaar telde drie gemetselde treden, een
gemetselde altaartombe, die bekleed werd met gepolijst graniet en een gemetselde opbouw, bekleed
met hout, d.w.z. een complete houten opbouw, ook wel retabel genoemd. Deze houten opbouw had
openslaande luiken. In gesloten toestand waren daarop vier eikenhouten heiligenbeeldjes te zien van
61 cm hoog. Aan de cvangeliezijde: de H. Antonius van Padua en H. Willibrordus. Aan de
epistelzijde: de EI. Eligius en H. Franciscus. De beeldjes flankeren nu het tabernakel in de
Sacramentskapel
Boven het tabernakel, onder de expositietroon, stond een eikenhouten kruisbeeld van 122,5 cm hoog:
een kruis van boomstammen, staande op een kleine berg. liet bevindt zich nu in de sacristie.
Op zon- en feestdagen waren
de luiken van de opbouw
geopend. Er waren dan vier
taferelen uit het leven van
Jezus te zien; aan de
evangeliezijde het bezoek
van de Drie Koningen aan
het kind Jezus in Bethlehem
en het Laatste Avond-maal.
Deze twee voorstellingen zijn
verloren gegaan bij de herinrichting
zich links een eikenhouten reliëf van 99,5
kruisafname (naar Rubens), en rechts daarvan een reliëf
van 93 cm hoog, voorstellende de Verrijzenis: Christus staat aan de rand van het
graf met in zijn linkerhand een kruis met zegevaan, naast Christus een engel met
gevouwen handen en daarnaast drie liggende soldaten. Het is een voorstelling naar
het evangelie van Matthcüs en latere apocricfcn. De beide reliëfs zijn tegen de
rcchtermuur in het transept aangebracht. Het altaar was bekostigd met een gift van
pastoordeken P. van Oers van 1100,00 en een gift van een onbekende die zes
duizend franken ter beschikking van de pastoor had gesteld, "bij voorkeur voor een
nieuw Hoog-altaar”.
Aan de epistelzijde was een zijaltaar ter ere van het II Hart. Vandaar ook het
gebrandschilderde raam van Wauters (zie 5.4). Het was een eenvoudig altaar met
39
in