46
Ook de vrouwelijke getuige, de 25-jarige Stephanie Bullaert, die tegenover De Winter
woonde, verklaarde niets te hebben gezien of gehoord dat belastend voor de veldwachter was.
De veldwachter deed de voor hem belastende verklaring van De Winter af als een lachertje.
Tegenover de marechaussee zei De Blok naar de kroeg van De Winter te zijn gegaan om zijn
rekening te betalen én om daarvan een bewijs te mogen ontvangen. Aangezien De Winter niet
kon schrijven, vroeg hij Van Oort als getuige mee te gaan. In de kroeg bestelde hij twee
biertjes, die De Winter hem evenwel weigerde, “,/c kunnen zoo ook wel zitten zou hij tegen
de veldwachter en Van Oort hebben gezegd. Aangezien De Winter volgens de veldwachter
ten onrechte rente had berekend, had hij de rekening niet betaald en was de herberg uitgestapt.
stond, moet door de meeste veldwachters als een enorme belasting zijn ervaren. Een kleine
misstap was snel gemaakt en kon grote gevolgen hebben voor een man die in zekere zin als
symbool van het gezag werd gezien en van wie een voorbeeldige levenswandel werd ver
wacht. Altijd waren er wel dorpelingen te vinden, die zich bij de burgemeester beklaagden
over de veldwachter door wie ze zich onheus bejegend voelden of die zich in hun ogen aan
stootgevend gedroeg. In de meeste gevallen liepen dergelijke ruzies met een sisser af of wer
den ze in de doofpot gestopt. Soms echter escaleerde het conflict en vielen er koppen.
Zo in Zuiddorpe, waar veldwachter Joris de Blok in 1884, na een bijna twee jaar durend
conflict met een dorpsgenoot, de laan werd uitgestuurd.
Het was in 1882 begonnen, toen De Blok bij J. de Winter, herbergier en schoenmaker
te Zuiddorpe, geld had geleend om een aantal bomen te kopen. In totaal ging het om een
bedrag van 50,— dat in termijnen moest worden afgelost. Al snel ontstond onenigheid over
de aflossing. De Winter vond dat de veldwachter zijn afspraken niet nakwam. Niet alleen was
De Blok veel te traag in het afbetalen, hij moest ook nog een achterstallige rekening wegens
een schoenreparatie betalen. De Winter schreef een verontwaardigde brief aan G. Hoekman,
brigadier van de marechaussee te Axel en chef van De Blok, waarin hij probeerde de
veldwachter zwart te maken:
Dinsdagavond omstreeks 8 uur komt onze veldwachter Joris Franciscus de Blok, vergezeld
van Bernardus van Oost, herbergier aldaar in mijne herberg. De Veldwachter bestelde twee
glazen bier doch om reden dat Van Oost dronken was weigerde ik zulks. Waarna de
veldwachter daarna zijne rekening van schoenreparatie vroeg; ik Het hem dezelve zien, doch
gaf ze niet af, waarna hij zegde, “dat betaal ik niet, daar staat te veel op, als men interest van
reparatie moet betalen dan weet ik er alles van Daarna zegde de Veldwachter tot Van Oort:
kom Van Oort, laat ons gaan, het is bucht van volk, ze stinken, ze stinken van slechtigheid.
Als Hoekman het verhaal van De Winter niet geloofde, moest hij maar contact opnemen met
Anton Vrotier en Stephanie Bullaert. Beiden woonden in Zuiddorpe en zouden zijn verhaal
kunnen bevestigen.4
Een week later ging Hoekman naar Zuiddorpe en ondervroeg beide getuigen.
Vrotier verklaarde dat Van Oort, toen hij de bewuste avond met de veldwachter naar de
herberg ging, niet dronken was. De Winter had mij, vertelde Vrotier, echter gevraagd
of ik voor hem getuige wou zijn, dal ik dan van hem een paar nieuwe schoenen zou krijgen, en
dat ik dan aan U Brigadier moest verklaren, dat Van Oort in bewusten avond zoo dronken
was, dat hij door de veldwachter ondersteund moest worden en dat de veldwachter voor de
deur van hem De Winter, zou gezegd hebben: “kom Van Oort laat ons gaan, het is bucht van
volk, ze stinken, ze stinken van slechtigheid. Daar ik in werkelijkheid, zo verklaarde Vrotier
verder, niets van dat lesje gehoord of gezien had, en mij dat valschelijk voorkwam, heb ik
daarvoor bedankt.