47 De burgemeester wenste echter niet in te gaan op dit soort aantijgingen, overtuigd als hij was, dat De Winter een twistziek persoon was die veeltijds niet iedereen in moeijelijkheden leefde. De beschuldigingen die De Winter aan het adres van de veldwachter richtte, werden in de loop van 1884 echter ernstiger. Omdat de burgemeester hem negeerde, nam De Winter contact op met de commissaris van de koning, die hij probeerde duidelijk te maken wat er allemaal aan de veldwachter schortte. De Blok zou zijn tijd te veel in kroegen doorbrengen en daarbij maar al te vaak te diep in het glaasje kijken. De veldwachter ontkende in alle toonaarden en beschuldigde op zijn beurt De Winter van intimidatie, samenzwering en omkoping van getuigen. Zo zou De Winter bij verschillende gelegenheden mensen gratis schoenen hebben beloofd, als ze voor hem een vals getuigenis wilden afleggen? De commissaris van de koning wist niet wie hij moest geloven en ging te rade bij de marechaussee uit Sas van Gent. Deze vertelde hem dat de familie De Winter te Zuiddorpe niet gunstig aangeschreven stond. Aangezien De Winter zelf niet kon schrijven, had hij de hulp ingeroepen van een uitermate bedenkelijk figuur die vroeger wachtmeester was en thans, zo schreef de marechaussee, zaakwaarnemer is van Jan Rap en zijn maat, een uitgeslapen en sluw persoon, die de gave bezit, voor menschen, zoo als deze De Winter er één is, vermeende grieven of onware voorgevens op ‘t papier behoorlijk uit een te zetten en in een schijn van waarheid te hullen. De Winter haat den veldwachter en hoewel volgens de marechaussee op het gedrag van De Blok in het verleden heel wat viel aan te merken mag hem door de Winter toch niet ten laste worden gelegd dat hij zijn dienst partijdig uitvoert. De herberg van De Winter staat in ‘t dorp meer achteraf, de bezoekers komen bij hem veelal later op den avond; het sluitinguur gecontroleerd door den veldwachter, verhindert hem dan, de voordeelen van zijn bedrijf meer te genieten; van daar zijn haat.9 De commissaris van de.koning was echter niet geheel overtuigd van de onschuld van De Blok. Weliswaar gaf hij toe dat de praatjes van De Winter grotendeel verzonnen waren, enige kern van waarheid bevatten ze volgens hem wel. In een brief aan de burgemeester van Zuiddorpe liet hij dan ook weten dat de veldwachter zich een slechten naam heeft gemaakt en zich bloot gesteld heeft aan gegronde aanmerking door herhaaldelijke dronkenschap. De Blok had tegenover de commissaris zelf toegegeven, dat hij wel eens meer bier dronk dan hij aankon en daardoor luidruchtiger was dan betaamt. Ook, vervolgde de commissaris zijn verhaal, blijkt dat hij nog steeds achterlijk is in de afbetaling van zijne schuld aan J. De Buiten gekomen had hij tegen Van Oost en enkele buurtbewoners gezegd: menschen, menschen, pas toch op voor dat volk. De Blok wist Hoekman te vertellen waarom De Winter zo’n hekel aan hem had. In tegenstelling tot zijn voorgangers controleerde de Blok altijd nauwgezet de sluitingstijden van de plaatselijke kroegen en slingerde hij herbergiers die hun tent te lang openhielden onverbiddelijk op de bon. Tegen De Winter had hij al meermalen proces-verbaal moeten opmaken.5 Na alle getuigen gehoord te hebben, was het Hoekman wel duidelijk wie de schuldige in het conflict was. Toen hij De Winter met de verklaringen confronteerde, antwoordde deze doodgemoedereerd Ja Brigadier ik kan het niet helpen dat de getuigen valsch zijn, ze hebben mij toch, voor dat ik op 26 april naar U kwam, zoo gezegd, ik zelf heb zulks ook niet gehoord, het is onwaar dat ik aan Vrotier een paar schoenen beloofd heb om getuige te zijn. Liegen is een kunst die De Winter als geen ander verstond. Wie denkt dat de plaatselijke autoriteiten van De Winter waren verlost, komt bedrogen uit. Een paar maanden later, in augustus 1883, schreef hij de burgemeester dat de veldwachter nog niets van zijn schuld had afgelost. Wat De Winter in het bijzonder stak, was de partijdigheid van de burgemeester die volgens hem alle gebreken van de veldwachter over het hoofdzag('

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van de Stichting Heemkundige Kring Sas van Gent | 2005 | | pagina 49