58 al deze arme sukkelaars verder worden zij in alle Intusschen is het hier in Sas een toevlucht geworden van tienduizenden Belgische vluchtelingen die van de eene deur naar de andere onderdak kwamen vragen. Het is de drukte van de groote stad; Sas is wel vier maal overbevolkt. De gegoeden, die hun inwoning kunnen bekostigen, zijn natuurlijk al gauw hier en daar overeengekomen en hebben het natuurlijk het beste, maar men ziet ook veel naamloos wee, van arme lieden die smeeken om binnen gelaten te worden. Het Steuncomité, dat zich hier voor de minder gegoeden gesticht heeft, trekt zich zoo veel het kan hun ellende aan. De grootste toevlucht is in de nieuwe fosfaatfabriek, die bijna klaar, doch nog niet kan werken. Daar vinden honderden van een onderkomen, waar alles voor hun wordt klaargemaakt en mogelijke huizen en schuren onder dak gebracht. Het is in treurig om al deze arme, van huis en haard verstoeten menschen te zien ronddwalen met pakjes, kleinigheden in zakdoek of beddenlaken gedraaid. Op wagens, fietsen, hondenkarren, kruiwagens en alle andere mogelijke voertuigen komen ze in onafzienbare massa’s de grenzen over. Oude mannen, gebrekkige menschen, kleine kinderen en moeders met zuigelingen op den arm. Een warrelende menschenmassa zonder eind. Voor het stadhuis heb ik eenige mannen en vrouwen op hun pakjes zien zitten schreien als kinderen. Van een hondenkar, geladen met schamele huisraad en beddengoed, zag ik een kindje van ongeveer driejaar afvallen. Het verzeerde erg zijn beentje en kon er niet op staan en dan dat schreien van dat arme kind, waarvan de moeder even hard haar tranen vloed deed vloeien; dat deed een mensch zijn hart ineen krimpen van diep medelijden. De bezetting van de forten en de genie was vanuit Antwerpen gevlucht en geen andere uitweg meer ziende, zich te laten interneeren bij ons in Nederland. Dat waren zo ongeveer 30.000 man die allen zijn overgelopen in Hulst en omliggende plaatsen. Ook deze troepen moeten er erbarmelijk hebben uitgezien. Soldaten met klompen aan uit gebrek aan schoenen, met stroohoeden op of met burgerjas of burgerbroek, het was een mengeling van allerlei vreemde soorten menschen. Ook waren er nog veel gewonden bij die dadelijk bij alle menschen goed verzorgd werden en later over de Schelde zijn gebracht naar ziekenhuizen en lazaretten. Het Belgische veldleger was ’s avonds den 8e October op Selzaete aangekomen met hun Koning er bij, die daar overnacht heeft bij eene de Clerk. Hij zag er teneergeslagen uit. Hij liep tusschen de troepen met het hoofd naar beneden. En die troepen; het was zonde en schrikkelijk om al deze stakkers aan te kijken. Bemorst, gescheurd, doodmoe en afgemat lieten zij zich maar op de straatsteenen neervallen. Overal waar men liep moest men oppassen om niet over deze arme stakkers, die op straat hun vermoeide leden uitstrekten, te vallen. Er waren er die niet meer loopen konden en zich zoomaar lieten meeslepen achter de fouragewagens. Gewonden zag men, waarbij zoomaar in de haast een vlugverband was opgelegd, nog bloeden, waar dan weer het stof in plakte en er op zo’n manier erbarmelijk uitzagen. De bevolking van Selzaete deed al het mogelijke om het den arme strijders zoo aangenaam moogelijk te maken. Daar zag men ook nog mannen die hun vrouw of naaste bloedverwanten ontmoeten. Die groote stugge soldaten schreiden als kinderen. Ze hingen aan de halzen van hunne dierbaren alsof ze niet of nooit meer daar van los wilden. Het was verschrikkelijk erg om dit allemaal aan te zien. Ze zouden in Selzaete de nacht doorbrengen om dan den volgende morgen weer op te trekken, verder België in, in de richting van Ecloo waar naar alle waarschijnlijkheid weer halt zou gehouden worden om te beraadslagen wat hun verder te doen stond.

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van de Stichting Heemkundige Kring Sas van Gent | 2005 | | pagina 60