61 Veel bijzonder nieuws valt er niet te melden. Het is winter en de krijgsbedrijven staan op het doode punt. Wat er in de couranten staat, daar kan men niet veel waarde aan hechten want wat Londen schrijft wordt door Berlijn tegengesproken. Correspondenten zijn niet op het slagveld aanwezig, dus men komt niet veel te weten. De maanden December en Januari zijn al heel stil geweest wat bedrijven van fronten of slagen betreft. lastige zaak zoo maar eens in de week naar huis, doch het is voor ons hier in de fabriek ook een lastige zaak want die lui blijven voor het meerendeel in de fabriek slapen. Het is een zootje van belang. Overal liggen hopen zakken in de gedaante van bedden op alle mogelijke plaatsen in de fabriek uitgespreid. Het is een kolonie van de ergste soort. Met het volk, bij de wisseling van de week, bij dat uit - en ingaan, gaat het ook niet gemakkelijk. Ze komen veel niet op tijd, hetwelk natuurlijk moeilijkheden oplevert. Als men nu door de Vrij straat gaat ontmoet men op iedere 100 meter een Duitsche soldaat. Nu zijn er nogal van ons werkvolk die langs de spoorlijn, achter de fabriek, zoo verder langs paden door het land over de grens, door de Vrijstraat proberen te komen, doch dit is natuurlijk een gevaarlijk en gewaagd werkje want als zoo’n soldaat hen ziet worden onmededoogenlijk doodgeschoten. Ook proberen ze bovendien nog het een en ander mee te nemen voor hun huisgenoten, van artikelen die in België niet of voor veel geld te verkrijgen zijn, doch in dit geval krijgen zij het met de Hollandsche soldaten die op post staan of met de komiezen te doen, want het zijn meestal waren die niet uitgevoerd mogen worden. Er is er op deze manier al menigeen geverbaliseerd voor het meenemen van petroleum, bloem en verdere kruidenierswaren. Nood zoekt list en zoo waagt menigeen zich aan de gevaren hieraan verbonden. De grens is tot nu toe altijd nog onbelemmerd voor den overgang geweest; dat wil zeggen er was nog geen draad of paal die deze grens uitmaakte, doch nu wordt het anders. De geheele grenslijn van Antwerpen naar Sluis wordt door drie rijen prikkeldraad afgespannen; dus België wordt afgemaakt zooals een boer zijn weide afmaakt voor het bijeen blijven van zijn dieren. Ik ben zo verscheidene keren langs de Valk naar Staakje gewandeld, door de Vrijstraat en heb ook gesproken met Duitsche soldaten die het ook naar hun zeggen niet pleizierig vonden om daar te staan posten. Ze zouden ook liever thuis zijn doch het is nu eenmaal oorlog en het is niet te veranderen. Zij zijn uitgezonden om gevaren en moeilijkheden te trotseren zoo lang de Krieg duurt. Daar hooren zij ook onafgebroken de kanonnen aan het vreeselijke Ijzerfront bulderen. De lucht trilt soms van de slagen en dan hebben ze zooveel tijd daar over alles na te denken en om aan hun achtergelaten familie te denken, om alle dagen of uren opgeroepen te kunnen worden, om daar, waar het kanongebulder vandaan komt, om ook daar te gaan strijden op leven en dood. Dikwijls worden ze verplaatst en als ze hier vandaan weggaan, dan is hun laatste rust ook weg, want dan weten ze zeker dat ze daar naar toe moeten, al zeggen ook hun officieren dat zij niet moeten strijden, zij zijn landstormers van alle om en nabij de 40 jaar, allen huisvaders en deze moeten niet strijden zeggen hun oversten. Doch ondanks deze bewering zijn er op Selzaete toch al groeten gebracht bij menschen die de bezettingssoldaten kenden, die vandaar vertrokken waren met de belofte dat ze naar Duitschland moesten gaan werken en waar ze daar een soldaat aan het front aan de Ijzer die hen hielp gevangen nemen, per brief van een Belgische soldaat de groeten liet doen aan die menschen in Selzaete, dus dat is toch zeker een groot bewijs dat ze wel degelijk naar het front moesten. Ik heb zelfs hooren beweren dat deze soldaten van hier uit weg gaan en hun geweren en pa tronen niet moeten meenemen om ze maar in de waan te sterken dat ze iets anders moeten gaan doen. In de trein naar Gent krijgen ze andere geweren en patronen en de goede tijding dat de reis naar het westen gaat.

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van de Stichting Heemkundige Kring Sas van Gent | 2005 | | pagina 63